46-2: Verwijswoorden deze-die-dit-dat

Welkom! 
Leg je boek alvast op blz. 234.
Begin dan met lezen.
1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Welkom! 
Leg je boek alvast op blz. 234.
Begin dan met lezen.

Slide 1 - Slide

DOEL
Aan het einde van de les kun je op de juiste manier met deze, die, dit en dat verwijzen.

Slide 2 - Slide

VERWIJSWOORDEN
Verwijswoorden verwijzen meestal 
naar een woord dat al eerder genoemd is of 
wijzen vooruit naar een woord dat nog genoemd gaat worden.

Slide 3 - Slide

Verwijswoorden


de-woorden: verwijs met deze of die



het-woorden: verwijs met dit of dat

de-woorden en het-woorden
Deze deur is op slot, maar die daar is wel open.
(de deur)
Dat paard is wild, maar dit hier is rustig.
(het paard)

Slide 4 - Slide

De toneelvereniging heeft veel leden. Deze zit in de straat hier achter.
Deze verwijst naar:
_____
A
De toneelvereniging
B
voorstelling
C
dit jaar
D
in de Nobelaer.

Slide 5 - Quiz

Ik moet mijn verstandskiezen laten trekken en dat valt niet mee.
Dat verwijst naar:
_____
A
verstandskiezen laten trekken
B
mijn verstandskiezen laten trekken
C
Ik
D
Ik moet mijn verstandskiezen laten trekken

Slide 6 - Quiz

Roken kan schadelijk voor je gezondheid zijn. Dit kan je dus beter niet doen.
Dit... verwijst naar:
A
Roken
B
schadelijk
C
voor je gezondheid
D
Roken kan schadelijk voor je gezondheid zijn

Slide 7 - Quiz

Vul een passend verwijswoord in:
Heb jij de adressen van alle honkbalteamleden? Wil je me ___ even e-mailen?

Slide 8 - Open question

Vul een passend verwijswoord in:
Het meisje ___ op de cover van de Yes staat, is de zus van mijn vriendin.

Slide 9 - Open question

Vul een passend verwijswoord in:
Waar is mijn mobieltje? Ik ben ___ al dagen kwijt.

Slide 10 - Open question

Vul een passend verwijswoord in:
In de studiewijzer staat de stof ___ jullie moeten leren voor het volgende proefwerk.

Slide 11 - Open question

Heb jij ___ dat je moet maken al af?
A
de opdracht
B
het werkstuk

Slide 12 - Quiz

Huiswerk
Blz. 235:
Opdracht 1 t/m 3.

Klaar? Lezen.

Slide 13 - Slide

Totale huiswerk
Blz. 232: opdracht 5.

Blz. 235: opdracht 1 t/m 3.

Klaar? Lezen.

Slide 14 - Slide