Woordenschat H2

WELKOM 

bij Nederlands 



1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 1

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

WELKOM 

bij Nederlands 



Slide 1 - Slide

Planning vandaag
  • planning periode 
  •  herhalen woordenschat h1 en h2
  • quiz

Slide 2 - Slide

Periode A
Woordenschat H1 t/m 6 (= woordenlijsten) 
Toetsmoment: maandag 11 november 

Slide 3 - Slide

Wie weet de betekenis van de volgende woorden nog? 

Denk (in je eentje) een minuut na.





emigreren 
profiteren 
minuscuul 
rangschikken 
in de genen zitten
debuteren 
klaarstomen 
kritisch 







timer
1:00

Slide 4 - Slide

Antwoorden:
emigreren - verhuizen naar een ander land

profiteren - voordeel van hebben
minuscuul - ontzettend klein
rangschikken - op volgorde leggen
in de genen - zitten in het bloed zitten
debuteren - voor de eerste keer meedoen
klaarstomen - in korte tijd trainen
kritisch - met veel op- en aanmerkingen







Slide 5 - Slide

Vandaag: 
Leren: betekenis van een woord vinden aan de hand van een omschrijving.

Maken: woordenschat h1 en h2. 

Daarna: kijken we de opdrachten na en controleren we wat je nog weet.



Nog niet af? Zet de opdrachten in je daltonplanagenda bij donderdag. 
timer
8:00

Slide 6 - Slide

H2 Woordenschat:
een omschrijving zoeken
Als je niet weet wat een woord betekent, dan kun je naar een omschrijving in de tekst zoeken. 

Bijvoorbeeld:
Bij het vakantiehuis van de beroemde zanger lagen paparazzi op de loer. Deze op schandalen beluste, heel opdringerige persfotografen hoopten op een bijzondere foto.

Je weet nu precies wat paparazzi zijn!

Slide 7 - Slide

Opdrachtje
  • Pak de woordenlijst erbij.
  • Schrijf vijf woorden op.
  • Geef die aan je buur.
  • Degene naast je moet daarvan een synoniem opschrijven.
  • Als je klaar bent, kun je nakijken

Slide 8 - Slide

klaarstomen
A
verbouwen
B
in korte tijd trainen

Slide 9 - Quiz

debuteren
A
wedstrijd spelen
B
voor de eerste keer meedoen

Slide 10 - Quiz

genen
A
erfelijke eigenschappen van een mens
B
geestelijke
C
zelfstandigheid
D
voornaamst; belangrijkst

Slide 11 - Quiz

Emigreren
=
A
verhuizen naar een andere stad
B
verhuizen naar een ander land
C
op vakantie in een ander land
D
ik weet het niet

Slide 12 - Quiz

Wat is compenseren?
A
toegeven
B
je zin krijgen
C
je zin niet krijgen
D
je zin een beetje krijgen

Slide 13 - Quiz

ideale
A
beste
B
aantrekkelijke

Slide 14 - Quiz

kritisch
A
onderzoekend
B
geloven
C
streng
D
controleren

Slide 15 - Quiz