1 nov 18_gebiedende wijs

1 / 20
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Programm Donnerstag, den 1. November
1) Gebiedende wijs! - uitleg
2) Gebiedende wijs! - oefenen
3) quiz woordjes/werkwoorden
4) werkblad nakijken
5) huiswerk doornemen en beginnen
6) afsluiting van de les

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

3- vormen

gebiedende wijs- enkelvoud

gebiedende wijs- meervoud

gebiedende wijs- beleefdheidsvorm

Slide 4 - Slide

Gebiedende wijs enkelvoud

Deze wordt gevormd door de stam van de  -du- vorm te nemen - ST

suchen - du suchst                        Such das Buch!

antworten- du antwortest         Antworte bitte!

öffnenen- du öffnest                    Öffne das Fenster!


Ook bij sterke werkwoorden de stam van DU - ST 

 echter de ä wordt a

geben - du gibst                              Gib das Buch!

schlafen - du schläfst                   Schlaf doch nicht immer so lange!


Slide 5 - Slide

Gebiedendede wijs -meervoud

Voor deze vorm gebruik je de ihr -vorm dus STAM + T  

-Sprecht Kinder!

-Hört mich AN (luister naar mij)

-atmet!  (adem!)


Slide 6 - Slide

Gebiedende wijs beleefdheidsvorm

Dit is de -u vorm.

Hele werkwoord+ Sie

Dus:

Schlafen Sie!  

Schlafen Sie, Frau Schmidt!



Slide 7 - Slide

Uitzondering sein/haben
du bist -> Sei still! 
ihr seid = Seid still!
Sie sind -> Seien Sie still!

du hast -> Hab keine Angst!
ihr habt = Habt keine Angst!
Sie haben = Haben Sie keine Angst

Slide 8 - Slide

Übung macht den Meister
Maak oefening 13, blz. 26
  • 4 min
  • zelfstandig (=alleen)
  • daarna bespreken we de opdracht samen na 
  • Klaar? kijk alvast naar oefening 14.


timer
4:00

Slide 9 - Slide

Übung macht den Meister
Maak oefening 14, blz. 26
  • voor iedere zin gebruik je een element uit vak I, II en III
  • zo maak je 10 logische zinnen
  • ruil je schrift met je buurman/-vrouw en controleer elkaars zinnen. Bespreek ze met elkaar.
  • 10 minuten, je mag zachtjes overleggen.
  • Klaar? huiswerk = oef. 19+21
timer
10:00

Slide 10 - Slide

'nett' betekent
A
netjes
B
net
C
aardig
D
juist

Slide 11 - Quiz

'unbedingt' betekent
A
absoluut
B
onbekend
C
onbemind
D
absurd

Slide 12 - Quiz

'de ruzie' vertaal je met
A
die Gewalt
B
das Gerüst
C
die Zoffe
D
der Zoff

Slide 13 - Quiz

'bovendien' vertaal je met
A
auch
B
außerdem
C
überhaupt
D
unbedingt

Slide 14 - Quiz

'wenn' betekent
A
wanneer
B
als
C
wie
D
hoe

Slide 15 - Quiz

Welke vervoeging is fout?
A
ich fange an
B
du fangst an
C
es fängt an
D
er fing an

Slide 16 - Quiz

Welke vervoeging is fout?
A
wir laden ein
B
er lädt ein
C
er ladete ein
D
ich lade ein

Slide 17 - Quiz

wat betekent 'sich bewerben'?
A
solliciteren
B
zich verheugen op
C
werven
D
schilderen

Slide 18 - Quiz

Antworten Arbeitsblatt:
1 bist – bin
2 mag – magst
3 hast – kannst
4 sieht – isst
5 Liest – siehst
6 kann – hat
7 wirst – werde
8 gibt – nimmt 
9 Musst – Fährst
10 muss – wird
11 wird
12 Siehst – gibt
13 Lässt – muss
14 fährt – läuft
15 gilt - Isst

Slide 19 - Slide

Hausaufgaben für Montag:
  1. leren woordjes 2+3 (kap. 2)
  2. leren onregelmatige werkwoorden 
    aanraden, eten, rijden
  3. maken oefening 19 + 21 (blz. 28)

Slide 20 - Slide