This lesson contains 21 slides, with text slides and 1 video.
Items in this lesson
Grammatica
Woordsoorten
Zelfstandige naamwoorden (herhaling)
Lidwoorden (herhaling)
Bijvoeglijk naamwoord
Slide 1 - Slide
Doelen
Je weet wat een zelfstandig naamwoord is
Je weet wat een lidwoord is
Je weet wat een bijvoeglijk naamwoord is
Je weet hoe je het bijvoeglijk naamwoord schrijft
Slide 2 - Slide
Zelfstandige naamwoorden (zn)
Zelfstandige naamwoorden zijn:
mensen
dieren
dingen
planten
namen (van mensen, bedrijven, steden, landen)
Slide 3 - Slide
Eigenschappen zelfstandige naamwoorden 1 (zn)
De meeste zelfstandige naamwoorden kun je aanraken, ze zijn tastbaar, zoals een tafel, een stoel, een telefoon, een fietsje en een schommel.
Er zijn ook niet-tastbare zelfstandig naamwoorden, zoals boosheid, vrolijkheid, angst, honger en liefde. Maar ook dingen die niet bestaan, zoals een elfje of Zweinstein.
Een eigennaam is ook een zelfstandig naamwoord. Bijvoorbeeld Nikky, Tieme, Wolvega of Amsterdam.
Voor zelfstandige naamwoorden kun je meestal een lidwoord zetten: de, het of een.
Slide 4 - Slide
Eigenschappen zelfstandige naamwoorden 2 (zn)
De meeste zelfstandige naamwoorden hebben een enkelvoud en een meervoud, zoals boom en bomen.
Sommige zelfstandige naamwoorden hebben geen enkelvoud, zoals hersenen. Andere zelfstandige naamwoorden hebben geen meervoud, zoals sneeuw en rijst.
Zelfstandige naamwoorden kun je vaak verkleinen; boom en boompje.
Slide 5 - Slide
Vraag
Welke lidwoorden ken je?
Slide 6 - Slide
Lidwoord (lw)
3 lidwoorden
De, het, een
Lidwoord hoort altijd bij een zelfstandig naamwoord
Tussen het lidwoord en een zelfstandig naamwoord kan nog een ander woord staan, bijvoorbeeld het blauwe tasje.
Weet iemand hoe je dat woord noemt?
Slide 7 - Slide
Let op!
Het woord 'het' is geen lidwoord als het niet bij een zelfstandig naamwoord hoort!
Het is koud buiten. Het is al vijf uur geweest.
Slide 8 - Slide
Vraag
Noem 3 zelfstandige naamwoorden + het lidwoord
Slide 9 - Slide
Benoem de lidwoorden:
1. Het meisje geeft de vogel een koekje.
2. Het lesrooster van de leerling ziet er goed uit.
3. Wat is het koud buiten!
Slide 10 - Slide
Bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord (bn) zegt iets over een zelfstandig naamwoord (zn).
Het Linde College is een leuke school.
Die grappige Ivar weet het altijd beter.
Een bijvoeglijk naamwoord kan ook achter een zelfstandig naamwoord staan:
Ons vakantiehuis isprachtig!
Slide 11 - Slide
Hoe schrijf je het bijvoeglijk naamwoord?
Kort:
Na het lidwoord 'een' als het woord een het-woord is
Een groot vakantiehuis / Een mooi gerecht
Als het bijvoeglijk naamwoord achter het zelfstandig naamwoord staat
Die scholier is fantastisch / Het huis is schitterend
Lang:
Na de lidwoorden 'de' en 'het'
De grote jongen / Het mooie gerecht
Na het lidwoord 'een' als het woord een de-woord is
Een leuke vriendin / Een fantastische show
Stof en materialen + en!
Het gouden boekje / De wollen trui
Slide 12 - Slide
Slide 13 - Video
Oefenen
Artikel/ Opdrachten in gynzy
Onderstreep of arceer in de tekst alle lidwoorden, zelfstandige naamwoorden en bijvoeglijke naamwoorden.
timer
10:00
Slide 14 - Slide
Deel 2
Bijvoeglijk naamwoord
Trappen van vergelijking
Als of dan?
Slide 15 - Slide
De trappen van vergelijking
Bijvoeglijke naamwoorden komen voor als:
Stellende trap Groot Hoog Mooi
Vergrotende trapGroter Hoger Mooier
Overtreffende trapGrootst Hoogst Mooist
Soms veranderen een paar letters: lief, liever, liefst
Soms verandert het hele woord: goed, beter, best
Slide 16 - Slide
Maak nu oefening 1 t/m 3 op pagina 104.
Je krijgt 10 minuten de tijd en daarna gaan we samen nakijken.