Quiz - Literaire begrippen

Quiz

Literaire begrippen

Havo 4

1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Quiz

Literaire begrippen

Havo 4

Slide 1 - Slide

Wat is geen voorbeeld van Fictie?
A
Fortnite
B
de handleiding bij Fifa 21
C
gedicht
D
toneelstuk

Slide 2 - Quiz

Bij welk ik- perspectief wordt het verhaal achteraf verteld?
A
vertellend ik
B
belevend ik

Slide 3 - Quiz

Bij welk perspectief wordt het verhaal verteld in de derde persoon?
A
ik- perspectief
B
meervoudig perspectief
C
auctoriaal perspectief
D
personale perspectief

Slide 4 - Quiz

Als het hoofdpersonage de loop der gebeurtenissen bepaalt, spreek je van een...
A
held
B
anti-held

Slide 5 - Quiz

Wat hoort er bij een blokkarakterisering?
A
round character & showing
B
flat character & telling

Slide 6 - Quiz

Bij welk 'character' zien we het personage altijd een bepaalde ontwikkeling doormaken?
A
round character
B
flat character

Slide 7 - Quiz

De volgorde van de gebeurtenissen zoals die in het verhaal wordt gegeven noemen we het...
A
fabel
B
sujet

Slide 8 - Quiz

Hoe noem je het als een verhaal begint met de afloop en de rest van het verhaal
daarna pas wordt verteld?
A
Ab ovo
B
In medias res
C
Post Rem

Slide 9 - Quiz

De tijd die je nodig hebt om het verhaal tot je te
nemen noemen we de...
A
vertelde tijd
B
verteltijd

Slide 10 - Quiz

Bij welk tijdsverloop zijn
de gebeurtenissen exact in de tijd gesitueerd en kunnen we de voortgang van de tijd op de
voet volgen?
A
gemarkeerd
B
diffuus

Slide 11 - Quiz

Als de lezer meer weet dan het personage, noem je dat...
A
anticipatie
B
informatiedosering
C
dramatische ironie

Slide 12 - Quiz

Een terugkerende tastbare zaak met een symbolische betekenis, noemen we ook wel...
A
het grondmotief
B
het literair historisch motief
C
het leidmotief

Slide 13 - Quiz

Welk beeldspraak? De boot was zo lek als een mandje.
A
vergelijking
B
personificatie
C
metafoor
D
metonymia

Slide 14 - Quiz

Welk beeldspraak? De stoel zakte kreunend door zijn poten.
A
vergelijking
B
personificatie
C
metafoor
D
metonymia

Slide 15 - Quiz

Welk beeldspraak? Hoge bomen vangen veel wind.
A
vergelijking
B
personificatie
C
metafoor
D
metonymia

Slide 16 - Quiz

Welk beeldspraak? Deze schilder maakt vaak schilderijen met schreeuwende kleuren
A
vergelijking
B
personificatie
C
synesthesie
D
metonymia

Slide 17 - Quiz