Hfst 4, paragraaf 1 en 2

Welvaart
Welvaart in enge en ruime zin
1 / 13
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Welvaart
Welvaart in enge en ruime zin

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Link

BBP per hoofd
Formule:

BBP : aantal inwoners

Zegt iets over hoe het gemiddelde inkomen van een land is. Niet of het heel scheef verdeeld is of niet. 


Slide 3 - Slide

Waarom zegt een hoog BBP per hoofd nog weinig over de welvaart in een land?

Slide 4 - Open question

Welvaart
  Er zijn twee betekenissen :

  • Welvaart in enge zin: welvaart in geld uitdrukken -> wat is je koopkracht.  
  • Welvaart in ruime zin: je koopkracht + behoefte die niet in geld uit te drukken zijn. 

Slide 5 - Slide

Welvaart in enge zin meten
Welvaart in enge zin wil zeggen dat je puur naar getallen kijkt: met het bruto binnenlands product. ( BBP)
Je kunt dus ook het Inkomen van een land (=BBP) gebruiken om de welvaart in Enge zin te weten

Slide 6 - Slide

Welvaart in ruime  zin
Niet alleen geld telt mee. In ruime zin rekening houdend:
- Externe effecten 
- Gezondheidszorg
- Milieu
- Onderwijs/zorg
- Inkomensverdeling scheef?
Informele sector:
- Vrijwilligerswerk en zwart werk

Slide 7 - Slide

Kijkopdracht in schrift
Hoe herken je in het filmpje:
- Welvaart in ruimte zin
- Welvaart in enge zin?

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Video

Externe effecten
Zitten niet bij de kostprijs in (extern) en een negatief gevolg van productie. Hierdoor ontstaan er maatschappelijke kosten
Voorbeeld: Productie van vlees:
Veel CO2 uitstoot dus milieuvervuiling
Maatschappelijke kosten niet in de prijs van vlees 

Kost de maatschappij geld om milieuschade tegen te gaan. 

Slide 10 - Slide

CBS: eerste monitor brede welvaart trends

Slide 11 - Slide

Leg het verschil uit tussen welvaart in enge zin en in ruime zin

Slide 12 - Open question

Opdrachten maken:
Hfst 4:

Paragraaf 1, vraag 2,4,6
Paragraaf 2, vraag 1,2,3,4
Paragraaf 3, vraag 4 en 6






Slide 13 - Slide