2018
1 / 33
Lesson duration is: 50 minItems in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Slide
Wat voor (economische) dag is het vandaag
Slide 5 - Open question
Slide 6 - Mind map
Slide 7 - Video
Wat leest de Koning voor?
Slide 8 - Open question
De 1e en 2e kamer heten samen
Slide 9 - Open question
0
Slide 10 - Video
De minister van financiën brengt het koffertje naar
A
de Koning
B
de 1e kamer
C
de 2e kamer
D
huis
Slide 11 - Quiz
In het koffertje zitten de
Slide 12 - Open question
0
Slide 13 - Video
Belastingen en premies
A
zijn inkomsten
B
zijn uitgaves
Slide 14 - Quiz
Waneer krijgt de overheid inkomsten?
(meerdere antwoorden zijn mogelijk)
(meerdere antwoorden zijn mogelijk)
A
bij de aankoop van alcohol
B
bij een bekeuring
C
bij de aankoop van benzine
D
bij de aanschaf van een computer
Slide 15 - Quiz
Slide 16 - Slide
Slide 17 - Slide
Slide 18 - Slide
Slide 19 - Slide
Slide 20 - Video
Slide 21 - Slide
Slide 22 - Slide
Wat is waar?
(meerdere antwoorden zijn mogelijk)
(meerdere antwoorden zijn mogelijk)
A
Hoe meer de overheid leent, hoe minder de staatsschuld wordt
B
in een begroting staat hoeveel geld er binnenkomt en wordt uitgegeven
C
Als de overheid geld tekort komt, kan dat opgelost worden door
te bezuinigen
Slide 23 - Quiz
Hoe kan Nederland bezuinigen?
Slide 24 - Open question
In Nederland leven we in een democratie.
Wat betekent democratie?
Wat betekent democratie?
A
Alle volwassen mensen mogen meedenken en meebeslissen over ons land. Dat doen ze door te stemmen tijdens de verkiezingen.
B
De Koning is de baas van Nederland. De regering luistert naar wat hij zegt en voert zijn plannen uit.
C
Bij elk besluit dat de regering neemt, wordt er overlegd met het volk, iedereen mag zijn stem uitbrengen over elk plan.
Slide 25 - Quiz
Wie bepaalt wat er met Nederland gebeurt?
A
De minister van Financiën
B
De minister-president
C
Het volk en de volksvertegenwoordiging
D
De Koning
Slide 26 - Quiz
Hoe noemen we de stoelen in de Tweede Kamer
Slide 27 - Open question
Een plan waarin staat hoe geld verdiend wordt en waaraan het wordt uitgegeven, noem je een begroting.
A
Dit is waar
B
Dit is niet waar
Slide 28 - Quiz
Zijn er nog vragen?
Slide 29 - Mind map
Slide 30 - Slide
In welk jaar is de traditie met het koffertje begonnen?
A
1944
B
1947
C
1974
D
1977
Slide 31 - Quiz
Van welk land werd de traditie met het koffertje overgenomen?
A
België
B
Duitsland
C
Engeland
D
Frankrijk
Slide 32 - Quiz
Hoeveel zetels hebben de partijen die het land besturen minimaal nodig?
A
75
B
76
C
82
D
150
