Voorbereiding toetsweek maart

Indeling tekst
1 / 31
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Indeling tekst

Slide 1 - Slide

Een goede tekst bestaat uit:
A
Inleiding, middenstuk, slot
B
Titel, inleiding, middenstuk, slot, handtekening.
C
Titel, inleiding, middenstuk, slot

Slide 2 - Quiz

Titel
Inleiding
Alinea 1
Alinea 2
Slot

Slide 3 - Drag question

Eén alinea bestaat uit:
A
Kopje, hoofdzaak
B
Kopje, bijzaak
C
Hoofdzaak, bijzaak
D
Kopje, hoofdzaak, bijzaak

Slide 4 - Quiz

In elke alinea behandel je een:

Slide 5 - Open question

In het slot sluit je de tekst af. Dit kan door:
A
Een samenvatting
B
Een verhaaltje
C
Een conclusie
D
Een advies

Slide 6 - Quiz

Mening geven

Slide 7 - Slide

Als je je mening geeft, onderbouw je die met:
A
Argumenten
B
Voorbeelden
C
Argumenten en voorbeelden
D
Standpunt, argumenten en voorbeelden

Slide 8 - Quiz

Beleefde email schrijven

Slide 9 - Slide

Een mail bestaat uit:
A
Onderwerpregel, aanhef, aanleiding, vraag, slotzin en groet.
B
Aanhef, aanleiding, vraag, slotzin, groet.
C
Onderwerpregel, aanhef, aanleiding, slotzin en groet.

Slide 10 - Quiz

De onderwerpregel gebruik je om kort en duidelijk aan te geven waar de mail over gaat.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 11 - Quiz

Achter de aanhef zet je een komma.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 12 - Quiz

Kies het juiste adres:
A
Esdal College Postbus 10 7811 CA EMMEN
B
Esdal College Postbus 10 7811 CA Emmen
C
Esdal College Postbus 10 7811CA Emmen

Slide 13 - Quiz

In een zakelijke e-mail gebruik je formele taal.
A
Waar.
B
Niet waar.

Slide 14 - Quiz

De eerste zin van de brief begint met een hoofdletter.
A
Niet waar, de aanhef eindigt met een komma en daarna krijg je nooit een hoofdletter.
B
Waar. In de zakelijke brief begint de eerste zin toch met een hoofdletter.

Slide 15 - Quiz

Wie is de geadresseerde?
A
Degene aan wie je de brief schrijft.
B
Degene die de brief schrijft.

Slide 16 - Quiz

Kies de juiste schrijfwijze voor de plaats en de datum in een zakelijke e-mail
A
Amsterdam 2 november 2016
B
Amsterdam, 2 November 2016
C
Amsterdam, 2 november 2016
D
Amsterdam, 2-11-2016

Slide 17 - Quiz

Tekstverbanden en signaalwoorden

Slide 18 - Slide

Tegenstellend verband
Concluderend verband
Oorzakelijk verband
Toelichtend verband
Voorwaardelijk verband
Echter, daarentegen, hoewel
Dus, daarom, alles overziend
Doordat, hierdoor, zodat
Zoals, bijvoorbeeld, ter illustratie
Als, mits, indien

Slide 19 - Drag question

Verwijswoorden

Slide 20 - Slide

Je gebruikt 'mij' als het om een bezit gaat.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 21 - Quiz

Welke zin is correct?
A
Die jas is van jouw.
B
Dat is jou jas.
C
Dat is jouw jas.
D
Geen van allen.

Slide 22 - Quiz

Werkwoordspelling
Vul ALLEEN het werkwoord in!

Slide 23 - Slide

... (vinden, tt) jij ook dat je die gevonden sleutel bij de conciërge moet brengen?

Slide 24 - Open question

Mijn vader ... (braden, tt) biefstuk altijd op de barbecue.

Slide 25 - Open question

Mijn vriend en ik ... (lusten, vt) eerst geen bloemkool, nu zijn we er gek op.

Slide 26 - Open question

Jantine ... (raken, vt) de auto met haar tas, nu is de auto beschadigd.

Slide 27 - Open question

Hoofdletters en leestekens

Slide 28 - Slide

Wanneer gebruik je géén hoofdletter?
A
Bij plaatsnamen
B
Bij dagen
C
Bij achternamen
D
Aan het begin van een zin.

Slide 29 - Quiz

Bij welk voegwoord gebruik je geen komma?

Slide 30 - Open question

Bij seizoenen en bij windstreken gebruik je géén hoofdletter.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 31 - Quiz