Schapen werden vanaf de late steentijd (5300 tot 2000 voor Chr.) niet alleen meer gehouden voor het vlees, maar ook voor de wol. Vroeger hadden zij eenzelfde soort vacht als geiten, in de kleuren wit, bruin of grijs. Met dit haar kan je niet spinnen, maar met de ondervacht wel. Toen mensen dat ontdekten, werden schapen zo gekruist dat ze steeds meer ondervacht (en dus ook wol) kregen. In de bronstijd (2000 tot 800 voor Chr.) was de schapenwol voornamelijk bruin van kleur. Onderzoekers denken dat mensen echter de voorkeur gaven aan witte wol, aangezien deze beter geverfd kan worden.