This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Herhalen + argumentatiestructuren
Slide 1 - Slide
Welke tekststructuur herken je?
probleem/oplossingsstructuur
verklaringsstructuur
verleden/hedenstructuur
Slide 2 - Slide
Welke tekststructuur herken je?
probleem/oplossingsstructuur
verklaringsstructuur
verleden/hedenstructuur
Slide 3 - Slide
Welke tekststructuur herken je?
probleem/oplossingsstructuur
verklaringsstructuur
verleden/hedenstructuur
Slide 4 - Slide
Welke tekststructuur eindigt met de beste oplossing?
A
Vraag-antwoordstructuur
B
Probleem-oplossingsstructuur
C
Argumentatiestructuur
D
Verklaringsstructuur
Slide 5 - Quiz
Informeren
Overtuigen
Opiniëren
Activeren
Amuseren
Strip
Beschou-wing
Reclame
Nieuws-
bericht
Betoog
Slide 6 - Drag question
Planning
Herhalen theorie vorige lessen
Theorie argumentatiestructuren
Aan de slag
Slide 7 - Slide
"De kans is erg klein dat je iets wint bij de Postcodeloterij."
A
feitelijk argument
B
waarderend argument
Slide 8 - Quiz
"Ik vind dat studentenverenigingen verboden moeten worden, want niemand zou zich bloot moeten stellen aan de beschamende activiteiten van een ontgroening."
A
feitelijk argument
B
waarderend argument
Slide 9 - Quiz
Wat is het verschil tussen een tegenargument en een weerlegging?
A
Een tegenargument is het ontkrachten van een standpunt; een weerlegging is het ontkrachten van een argument.
B
Een tegenargument is het ontkrachten van een argument; een weerlegging is het ontkrachten van een standpunt.
C
Er is geen verschil, dit is het zelfde.
Slide 10 - Quiz
Slide 11 - Slide
Start theorie argumentatie
blokjesschema's
Slide 12 - Slide
3 vormen van argumenteren
Enkelvoudige argumentatie
Nevenschikkende argumentatie
Onderschikkende argumentatie
Combinatie van onder- en nevenschikking
Slide 13 - Slide
Basisschema's
Enkelvoudige argumentatie
Nevenschikkende argumentatie
Onderschikkende argumentatie
Slide 14 - Drag question
Argumentatiestructuur
Een argumentatiestructuur is een schema waarin je duidelijk maakt op welke manier argumenten met elkaar en met het standpunt samenhangen.
= blokjesschema
Slide 15 - Slide
Argumentatiestructuren (1)
Enkelvoudige argumentatie (een argument bij een standpunt)
Je kunt beter geen alcohol drinken.
Het is slecht voor je gezondheid.
Slide 16 - Slide
Argumentatiestructuren (2)
Onderschikkende argumentatie (een gebruikt argument wordt door een ander argument ondersteund).
Je kunt beter geen alcohol drinken.
Het is slecht voor je gezondheid.
Het is slecht voor je lever.
Slide 17 - Slide
Argumentatiestructuren (3)
Nevenschikkende argumentatie (ieder argument is op zich een zelfstandig argument voor het standpunt)
Je kunt beter geen alcohol drinken.
Het is slecht voor je gezondheid.
Het is gevaarlijk in het verkeer.
Slide 18 - Slide
Oefenen
Slide 19 - Slide
Standpunt
Argument 1
Argument 2
De rekening was belachelijk hoog
De volgende keer nemen we een andere loodgieter
We hebben uren zitten wachten voordat hij er was
Slide 20 - Drag question
Deze argumentatie noem je
A
Enkelvoudig
B
Onderschikkend
C
Nevenschikkend
D
Combinatie neven- en onderschikkend
Slide 21 - Quiz
Standpunt
Argument 1
Argument 2
Veel scholieren zijn verslaafd aan hun mobieltje
Mobiele telefoons zouden verboden moeten worden voor jongeren.
Nederlandse scholieren zitten gemiddeld ruim drie uur per dag op hun mobieltje
Slide 22 - Drag question
Deze argumentatie noem je
A
Enkelvoudig
B
Onderschikkend
C
Nevenschikkend
D
Combinatie neven- en onderschikkend
Slide 23 - Quiz
De theorie van argumentatiestructuren begrijp ik goed.