AP deel 2 les 4 KL

Vandaag
  • Jas uit / spullen op tafel / telefoon in de telefoontas
  • Huiswerkcontrole (poster werkloosheid)
  • Herhaling
  • Les doel bespreken
  • Uitleg
  • Aan de slag
  • Afsluiten 
1 / 15
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 4

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Vandaag
  • Jas uit / spullen op tafel / telefoon in de telefoontas
  • Huiswerkcontrole (poster werkloosheid)
  • Herhaling
  • Les doel bespreken
  • Uitleg
  • Aan de slag
  • Afsluiten 

Slide 1 - Slide

timer
0:30
Is werkloos
Is niet werkloos
Meneer Cramer, 30 jaar op zoek naar een baan.
Tomas, 16 jaar, miljonair en wilt nooit meer werken.
Tiago, 16 jaar en niet op zoek naar werk.
Chymene, 16 jaar en werkt bij Sushi Time

Slide 2 - Drag question

Nova is zijn baan verloren. Hij schrijft zich in bij het UWV. Hij is ..
timer
0:30
A
Verborgen werkloos
B
Geregistreerd werkloos

Slide 3 - Quiz

Als je werkloos raakt, kun je je inschrijven bij het UWV. Wanneer is inschrijven bij het UWV verplicht?
timer
0:45
A
Als je hulp nodig hebt bij het vinden van een nieuwe baan
B
Als je een WW-uitkering wil aanvragen
C
Als je je wilt laten omscholen om meer kans te hebben op een baan

Slide 4 - Quiz

timer
0:30
Sociaal gevolg
Economisch gevolg
Nutteloos voelen
Gat in je carrière 
Inkomensdaling
Gemis van sociale contacten

Slide 5 - Drag question

Robots nemen de rol van de docent over. Over welke soort werkloosheid gaat dit?
timer
0:30
A
Conjuncturele werkloosheid
B
Structurele werkloosheid
C
Regionale werkloosheid
D
Frictiewerkloosheid

Slide 6 - Quiz

timer
0:45
Structurele werkloosheid
Regionale werkloosheid
Conjuncturele werkloosheid
Frictiewerkloosheid

Seizoenswerkloosheid
Hoge werkloosheid in één gebied

In bepaalde seizoenen is er geen werk.
Tijdelijke werkloosheid door slechte economie.
Werkloosheid tussen 2 banen in.
Banen die verdwijnen door robots.

Slide 7 - Drag question

Aan het einde van de les kun je .. 
  1. Herkennen wanneer je welke formule je bij het rekenwerk moet gebruiken.
  2. De standaardformules toepassen in de sommen. 

Slide 8 - Slide

Rekenen met procenten
Wanneer er een % in de som gegeven staat, gebruik je de formule van de verhoudingstabel of .. : 100 x aantal %. Er wordt dan altijd gevraagd om aantallen zoals fietsen, personen of euro's uit te rekenen. 
Bijvoorbeeld:
Je ziet een trui voor €40. Je krijgt 25% korting. Hoeveel euro korting krijg je?

Slide 9 - Slide

Procenten uitrekenen
Wanneer je een percentage moet bereken en er in de vraag staat: bereken hoeveel % gebruik je de formule deel : geheel x 100% =
Deel is het gedeelte dat je wilt weten. Geheel is een ander woord voor het totaal.
Bijvoorbeeld:
Er zitten 20 leerlingen in klas 4Ke. Van de 20 leerlingen zijn er 5 meisje. Bereken hoeveel % van de leerlingen meisje zijn.

Slide 10 - Slide

Procentuele verandering
Wanneer er een daling of stijging in procenten berekend moet worden, dan gebruik je (nieuw - oud) : oud x 100% = . Je kunt hiermee een procentuele verandering berekenen. Dit kun je herkennen doordat er in de vraag staat: bereken hoeveel procent gestegen/gedaald.
Bijvoorbeeld:
Voor een reep Tony Chocolony betaalde je eerst € 2,50. Nu is dat € 3,75. Met hoeveel procent is de prijs van een reep gestegen? 

Slide 11 - Slide

Artikelen met elkaar vergelijken
Wanneer je twee artikelen met elkaar wilt vergelijken, gebruik je de formule (1e-2e) : 2e x 100%=. Je moet dan goed naar de vraag kijken wat dan de 1e is en wat de 2e is. 
Bijvoorbeeld:
Voor een reep Tony Chocolony betaal je bij de AH € 2,50. Bij de Jumbo kost de reep € 3. Hoeveel procent is de reep van de Jumbo duurder dan die van de AH?

Slide 12 - Slide

Dus..

Slide 13 - Slide

Oefenen!
  • Je gaat aan de slag met het rekenblad. 
  • Je werkt de eerste 10 minuten in stilte.
  • Je streept bij iedere vraag aan waaraan je kunt herkennen welke formule je moet gebruiken.
  • Je schrijft alle berekeningen netjes op.
  • Klaar? Nakijken!
  • Dit is je huiswerk voor de volgende les.  

Slide 14 - Slide

Afsluiten
  1. Op het moment dat er % in de som gegeven staan, gebruik ik de formule verhoudingstabel / deel : geheel x 100% =.
  2. Op het moment dat ik procenten moet berekenen, gebruik ik de formule verhoudingstabel / deel : geheel x 100% =.
  3. Als je twee goederen of prijzen met elkaar wil vergelijken gebruik je de formule (nieuw-oud) : oud x 100 / (1e-2e):2e x 100%=.
  4. Als je een procentuele verandering moet berekenen, gebruik je de formule (nieuw-oud) : oud x 100 / (1e-2e) : 2e x 100%=.

Slide 15 - Slide