3 en 2 mavo week 17 online les ww-spelling



Werkwoordspelling
1 / 30
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson



Werkwoordspelling

Slide 1 - Slide

Vormen
Persoonsvorm tegenwoordige tijd 

Persoonsvorm verleden tijd 

Gebiedende wijs 

Voltooid deelwoord 

Onvoltooid deelwoord 

Infinitief (hele werkwoord) 

Bijvoeglijk naamwoord 


PVTT

PVVT

GW

VD

OD

INF

BN

Slide 2 - Slide

De ham-vraag

Voor een correcte werkwoordspelling, moet je altijd eerst een belangrijke vraag stellen. Namelijk:


Heb ik te maken met een persoonsvorm???

Slide 3 - Slide

Waarom?

Deze vraag is heel belangrijk. Kijk maar:


Hier is vorige week een ongeluk gebeur... Het is een gevaarlijk kruispunt. Best kans dat er nog een ongeluk gebeur.. 

Slide 4 - Slide

Hoe herken je de pv?

Verander de zin van tijd. Het woord dat verandert, is de pv. 


Ik heb nog niet ontbeten. --> Ik had nog niet ontbeten.


Hij liep op straat. --> Hij loopt op straat. 

Slide 5 - Slide

Hoe spel je de persoonsvorm?

In de volgende twee overzichtjes zie je hoe je de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd en de persoonsvorm van een zwak werkwoord in de verleden tijd moet spellen.

Slide 6 - Slide


Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide



Slide 9 - Slide

de(n) of te(n)?

Om te weten of je bij een zwak werkwoord in de verleden tijd nu de(n) of te(n) moet schrijven, gebruik je 't ex-kofschip.


  1. hele werkwoord -enbranden / verven
  2. dus: brand / verv. Zit die laatste letter in txkfschp?
  3. nee: de(n): de(n)
  4. ja: te(n): te(n)
  5. ik-vorm van werkwoord + uitgang : brandde(n) / verfde(n)

Slide 10 - Slide

de(n) of te(n)?

Pas wel op bij bijzondere werkwoorden als: verhuizen


  1. hele werkwoord -en  =  verhuizen
  2. laatste letter in 't ex-kofschip?: nee
  3. dus de(n)
  4. ik-vorm van werkwoord + uitgang : verhuiSde(n)

Slide 11 - Slide

Sterke werkwoorden

Je schrijft wat je hoort: sloeg, riep, brak, dacht, reed 




Slide 12 - Slide

Soms is een deelwoord 'onvoltooid' 
= niet af, nog bezig
Hij kwam huilend binnen.
Lachend liep zij weg. 
Liggend in bed, volgde ik de online les.
ALTIJD HET HELE WERKWOORD+D

Zo'n onvoltooid deelwoord kun je ook als bijvoeglijk naamwoord gebruiken:
de huilende jongen, het lachende meisje, de etende leerlingen

Slide 13 - Slide

een onvoltooid deelwoord

A
is het hele werkwoord met-d(e)
B
is de stam met-d
C
soms d en soms niet

Slide 14 - Quiz

(mopperen) en (huilen) kwam de voetballer de kleedkamer in.
A
mopperent en huilend
B
mopperend en huilent
C
mopperend en huilend

Slide 15 - Quiz

Voltooid: het is gelukt, het is klaar, het is gedaan, voltooid.

Het voltooid deelwoord:
Wij hebben geluisterd
Hij heeft geschreven
Ik ben naar de stad geweest
Zij heeft de muren geverfd.

Slide 16 - Slide

't ex Kofschip

txkfschp

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Sjaan (verhuizen) morgen en Job is gisteren (verhuizen)
A
Sjaan verhuist en Job is verhuisd
B
Sjaan verhuisd en Job is verhuist
C
Sjaan verhuisd en Job is verhuisd
D
Sjaan verhuist en Job is gisteren verhuist.

Slide 19 - Quiz

GEBIEDENDE WIJS:
............ mijn vraag snel!
A
Beantwoord
B
Beantwoort
C
Beantwoordt

Slide 20 - Quiz

GEBIEDENDE WIJS:
........ het zo snel mogelijk als je het niet meer kunt volgen.
A
meld
B
melt
C
meldt

Slide 21 - Quiz

Werkwoorden die uit het Engels komen, vervoeg je volgens de gewone Nederlandse regels. 

Dus:

Hij deletet de bestanden. (stam + t)
Wij raceten gisteren de heuvel af. (stam + ten)
Wij hebben de bestanden gesaved. (ge + stam + d)

Slide 22 - Slide

Sorry, ik heb je document ........ (deleten)
A
gedelete
B
gedelet
C
gedeletet
D
gedieliet

Slide 23 - Quiz

Gebruik je een voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord, dan spel je dat woord zo kort mogelijk.

de gedownloade bestanden

het afgebrande huis

de afgemelde leerlingen

Slide 24 - Slide

De ....................... vragen kan ik vanaf nu vergeten.
A
beantwoorde
B
beantwoordde
C
beantwoorden
D
beantwoordden

Slide 25 - Quiz

Het gebeur... regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt

Slide 26 - Quiz

De (aanbranden) aardappels zijn weggegooid.
A
aangebranden
B
aangebrandde
C
aanbrandende
D
aangebrande

Slide 27 - Quiz

(vinden) alsjeblieft die bankpas terug, voor er misbruik van wordt gemaakt.
A
Vond
B
Vindt
C
Vind

Slide 28 - Quiz

Schrijf hier op wat je nog niet snapt of wat je nog wilt weten.

Slide 29 - Open question

Fijne vakantie! 
Blijf even hangen als je nog iets wil vragen of bespreken.

Slide 30 - Slide