2024-2025 Nederlands periode 1

2024-2025 Nederlands periode 1
1 / 49
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 49 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

2024-2025 Nederlands periode 1

Slide 1 - Slide

Hoe zit je erbij vandaag?
Hoe gaat het met je?
😒🙁😐🙂😃

Slide 2 - Poll

Schrijf een stelling over jezelf op (waar of niet waar, feit of leugen)

Slide 3 - Open question

Wat verwacht je van jezelf? Wat kun je zelf doen om de beste resultaten te halen bij het vak Nederlands?

Slide 4 - Open question

Wat verwacht je van je docent? Wat kan jouw docent doen om jou de beste resultaten te laten halen?

Slide 5 - Open question

2024-2025 Nederlands periode 1

Slide 6 - Slide

Hoe zit je erbij vandaag?
Hoe gaat het met je?
😒🙁😐🙂😃

Slide 7 - Poll

Spelling
  • Zie jij wat juist gespeld is en wat niet?
  • Waar schrijf je wel en geen hoofdletters?
  • Waar hoort de komma, de punt of het andere leesteken?
  • Moeten deze woorden aan elkaar geschreven worden of toch los?
  • Schrijf ik dit met een d of een t?
  • Hoe schrijf ik dit Engelse werkwoord in het Nederlands?

Slide 8 - Slide

Hiermee hoop ik dat ik je goed heb geïnformeerd over mijn ervaring met de introductie week.
A
Deze zin is helemaal juist gespeld.
B
'geïnformeerd' is fout gespeld.
C
'introductie week' is fout gespeld.

Slide 9 - Quiz

Samenstellingen
Samenstellingen zijn woorden die bestaan uit twee of meer woorden die samen één woord vormen, zoals:
  • introductieweek (introductie + week)
  • sportschoen
  • tandartsstoel
  • medicijnkast
  • drukverband 
De makkelijkste manier om een samenstelling te schrijven, is door de woorden van de samenstelling gewoon aan elkaar te plakken.

Slide 10 - Slide

Die patiënt (geloven, pv tt) niet dat we al gesloten zijn.
A
gelooft
B
geloofd
C
geloofdt

Slide 11 - Quiz

Persoonsvorm tegenwoordige tijd

Slide 12 - Slide

Wat (vinden, pv tt) je van je nieuwe opleiding?
A
vind
B
vindt
C
vint
D
vinden

Slide 13 - Quiz

Jij ....... of ........jij?

Slide 14 - Slide

Gisteren (belanden, pv vt) hij in het ziekenhuis.
A
belande
B
belandde
C
belandden
D
belanden

Slide 15 - Quiz

Persoonsvorm verleden tijd
Gisteren belandde hij in het ziekenhuis.
  • ik-vorm + de  --> ik beland + de --> belandde
Vorig jaar shopten we nog graag in Amsterdam.
  • ik-vorm + te --> ik shop + te --> shopte
d of t?
  • Neem eerst het hele werkwoord: belanden
  • Haal er 'en' af --> beland
  • Zit de laatste letter in 't ex-kofschip?
  • Ja? --> t Nee? --> d

Slide 16 - Slide

Maar het was helaas te warm en de zon heeft mij erg verbrandt.
A
Deze zin is juist gespeld.
B
Het moet 'verbrand' zijn.
C
Het moet 'verbrant' zijn.

Slide 17 - Quiz

Werkwoordspelling - voltooid deelwoord
Maar het was helaas te warm en de zon heeft mij erg verbrandt.
  • Neem eerst het hele werkwoord: verbranden
  • Haal er 'en' af --> verbrand
  • Zit de laatste letter in 't ex-kofschip?
  • Ja? --> t     Nee? --> d
  • --> Maar het was helaas te warm en de zon heeft mij erg verbrand

Slide 18 - Slide

Christina (liken, pv tt) de foto direct.
A
liked
B
liket
C
laikt
D
likt

Slide 19 - Quiz

Slide 20 - Slide

s morgens komen de meeste telefoontjes binnen op de
tandarts praktijk in oss zuid

Slide 21 - Open question

Antwoord
's Morgens komen de meeste telefoontjes binnen op de
tandartspraktijk in Oss-Zuid.

Slide 22 - Slide

s middags loopt samet stage bij huisartsen praktijk de vossenburcht in de nijmeegse wijk hatert

Slide 23 - Open question

Antwoord
's Middags loopt Samet stage bij huisartsenpraktijk de/De Vossenburcht in de Nijmeegse wijk Hatert.

Slide 24 - Slide

de apothekers assistent vraagt aan mevrouw tundo hoelang slikt u deze medicijnen al

Slide 25 - Open question

Antwoord
De apothekersassistent vraagt aan mevrouw Tundo: "Hoelang slikt u deze medicijnen al?"

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Hoe zit je erbij vandaag?
Hoe gaat het met je?
😒🙁😐🙂😃

Slide 29 - Poll


Je hebt altijd groen licht en wind mee
Je kunt foto's maken door met je ogen te knipperen

Slide 30 - Poll

Wat is je argument? (Waarom vind je dat?)

Slide 31 - Open question


A
Je sokken komen gesorteerd uit de wasmachine
B
Je krijgt overal waar je komt een welkomstdrankje aangeboden

Slide 32 - Quiz

Wat is je argument? (Waarom vind je dat?)

Slide 33 - Open question


A
Bij elke scheet wordt er 2,50 op je bankrekening gestort
B
Je kunt het volume van je omgevingsgeluid bepalen

Slide 34 - Quiz

Wat is je argument? (Waarom vind je dat?)

Slide 35 - Open question


A
Je kunt onder water ademen
B
Overal waar je komt, mag jij de muziek bepalen

Slide 36 - Quiz

Wat is je argument? (Waarom vind je dat?)

Slide 37 - Open question


A
Je hebt een limousine met privéchauffeur
B
Als je in je vingers knipt, is je hele huis schoon en opgeruimd

Slide 38 - Quiz

Wat is je argument? (Waarom vind je dat?)

Slide 39 - Open question


Als je uitgaat, kijken je ouders mee via een livestream
Je moet je vader bellen om toestemming te vragen om met iemand te zoenen

Slide 40 - Poll

Wat is je argument? (Waarom vind je dat?)

Slide 41 - Open question


A
Je hebt een relatie met een gedetineerde (gevangene)
B
Nooit meer een relatie

Slide 42 - Quiz

Wat is je argument? (Waarom vind je dat?)

Slide 43 - Open question


A
Voor altijd dronken zijn
B
Nooit meer dronken zijn

Slide 44 - Quiz

Wat is je argument? (Waarom vind je dat?)

Slide 45 - Open question


A
De elfde van de maand gaat er een gigantisch confettikanon af in je huis
B
In de rij voor de kassa moet je altijd een polonaise beginnen

Slide 46 - Quiz

Wat is je argument? (Waarom vind je dat?)

Slide 47 - Open question


A
Niemand lacht ooit om wat je zegt
B
Je moet lachen als iemand anders huilt

Slide 48 - Quiz

Wat is je argument? (Waarom vind je dat?)

Slide 49 - Open question