begrippen toets hst 5 en 6

begrippenquizz hst 5 en 6
1 / 40
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

begrippenquizz hst 5 en 6

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Variabele kosten:
A
zijn niet afhankelijk van productieomvang
B
wel afhankelijk productieomvang
C
soms afhankelijk van productieomvang

Slide 2 - Quiz

This item has no instructions

Inkoopwaarde =
A
afzet x verkoopprijs
B
afzet x consumentenprijs
C
afzet x inkoopprijs
D
omzet : afzet

Slide 3 - Quiz

This item has no instructions


De Algemene wet gelijke behandeling verbied onderscheid op
A
afkomst
B
geslacht, leeftijd
C
religie
D
A, B en C zijn allen juist

Slide 4 - Quiz

This item has no instructions

Welke uitspraak over het minimumloon is juist? Het minimumloon is:
A
het laagste loon in een bedrijf.
B
het loon dat je minimaal moet ontvangen als je werkt.
C
.het loon na belastingen en premies
D
een ander woord voor de bijstand.

Slide 5 - Quiz

This item has no instructions

wat zijn arbeidsmotieven?
A
het werk bij bedrijven is verdeeld in verschillende banen.
B
manieren om werk te doen.
C
redenen om te willen werken.
D
redenen waarom je moet werken.

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

Wat is geen productiesector
A
Primaire sector
B
Quartaire sector
C
Agrarische sector
D
Tertiaire sector

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

Wat staat er in een CAO?
A
Gezamenlijke afspraken in een bedrijfstak over de arbeidsvoorwaarden
B
Gezamenlijke protestdagen voor in geval van nood
C
De plichten van werknemers en werkgevers
D
De werktijden

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

Er zijn 4 productiefactoren. Welk antwoord is geen productiefactor
A
Kapitaal
B
Wetenschap
C
Arbeid
D
Natuur

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

De verkoopprijs is de verkoopprijs zonder btw.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Wat is geschoold werk?
A
opzegtermijn
B
werk waar voor geen opleiding nodig is
C
werk waarvoor een opleiding nodig is
D
proeftijd

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

Wat is maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO)?
A
Bij het ondernemen rekening houden met de maatschappij.
B
Bij het ondernemen rekening houden met de natuur.
C
Bij het ondernemen rekening houden met de ondernemer.
D
Bij het ondernemen rekening houden met de natuur, mens en maatschappij.

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de consumentenprijs?
A
verkoopprijs zonder btw
B
verkoopprijs
C
verkoopprijs met btw
D
inkoopprijs

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Arbeidsparticipatie is
A
Het percentage van de mensen die werkt
B
Het aandeel die mensen hebben in bedrijven
C
De hoeveelheid mensen die vrijwilligerswerk doen
D
Het percentage dat tot de beroepsbevolking behoort

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Seizoenswerkloosheid is?
A
Door andere seizoenen harder te werken krijg je nu vakantie.
B
Door personeelsoverschot moet iedereen een seizoen in de WW.
C
Het werk is gebonden aan een seizoen, daarbuiten is geen/weinig werk.
D
Bestaat niet.

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

Werkloosheid die het gevolg is van een daling van de vraag naar goederen en diensten door vermindering van koopkracht
A
Conjucturele werkloosheid
B
Frictiewerkloosheid
C
Regionale werkloosheid
D
Structurele werkloosheid

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

Wat is regionale werkloosheid?
A
Werkloosheid die niet bekend is bij UWV.
B
Werkloosheid die in een bepaald seizoen hoger is.
C
Werkloosheid die in bepaalde gebieden hoger is.
D
Dat er geen werk is voor bepaalde opleidingen.

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Wat is arbeidsverdeling?
A
De verdeling van alle werkende mensen over de bedrijfstakken.
B
De verdeling van taken die één persoon moet doen op zijn werk.
C
Al het werk bij bedrijven is verdeeld in verschillende banen.
D
De verdeling van taken door je chef of baas.

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

Toegevoegde waarde is
A
De belasting die je moet betalen wanneer je producten koopt
B
Het verschil in prijs van een product bij verschillende winkels
C
De waarde die bedrijven door hun productie toevoegen aan een product.

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

Arbeidsproductiviteit
A
De productie per machine in een bepaalde tijd
B
De productie per bedrijf
C
De arbeid per bedrijf
D
De productie per werknemer in een bepaalde tijd

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

Brutoloon is...
A
nettoloon + loonbelasting + sociale premies
B
loonkosten - nettoloon
C
Loonkosten - inhoudingen
D
nettoloon - inhoudingen

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

Brutowinst
A
Brutowinst-inkoopwaarde
B
Omzet-bedrijfskosten
C
Brutowinst-inkoopwaarde
D
Omzet-inkoopwaarde

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

Wat is een afschrijving?
A
waardevermeerdering
B
boekwaarde
C
restwaarde
D
waardevermindering

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het nettoloon?
A
Hierbij moeten de loonbelastingen en sociale premies er nog vanaf gehaald worden.
B
dit is het loon waarbij de loonbelasting en sociale premies eraf zijn gehaald.

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

De inkoopprijs is?
A
Wat een consument betaald
B
Wat een bedrijf betaald

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions

BTW is een afkorting.
BTW staat voor ...
A
belasting over de toenemende waarde
B
belasting tegen waarde
C
belasting toegevoegde winkel
D
belasting over de toegevoegde waarde

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

Arbeidsintensief
A
het grootste deel van de productie wordt door mensen gedaan
B
het grootste deel van de productie wordt door machines gedaan

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

Wat zijn maatschappelijke opbrengsten?
A
Voordelen voor de samenleving die komen door productie
B
Opbrengsten voor het hele land uit productie
C
Opbrengsten van een bedrijf voor het hele land

Slide 28 - Quiz

This item has no instructions

Hoe bereken je het nettoresultaat?
A
Omzet - inkoopwaarde - brutowinst
B
Omzet - brutowinst - bedrijfskosten
C
Omzet - bedrijfskosten
D
Omzet- inkoopwaarde - bedrijfskosten

Slide 29 - Quiz

This item has no instructions

Vaste kosten zijn:
A
Kosten die afhangen van de omvang van de productie of de afzet.
B
Kosten die niet afhangen van de omvang van de productie of de afzet.
C
Kosten die afhangen van de omvang van de omzet.

Slide 30 - Quiz

This item has no instructions

Een marktaandeel is
A
het deel van de totale markt van alle producten die te koop zijn
B
de afzet van een bedrijf als percentage van de totale afzet van dat product
C
het stukje van de markt waar jij je kraam mag zetten

Slide 31 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de beroepsbevolking?
A
Iedereen die werkt of werkloos is
B
Iedereen die werkt
C
Iedereen van 15 jaar tot de pensioenleeftijd die werkt
D
Iedereen van 15 jaar tot de pensioenleeftijd die werkt of werkloos is

Slide 32 - Quiz

This item has no instructions

Maatschappelijk kosten zijn de
A
Nadelen van de productie in de samenleving
B
Nadelen van de consumptie in de samenleving
C
Nadelen van de productie en consumptie voor de samenleving.

Slide 33 - Quiz

This item has no instructions

Hoe bereken je de Omzet?

Omzet=...
A
Afzet x Verkoopprijs
B
Verkoopprijs x Inkoopprijs
C
Afzet x Inkoopprijs
D
Kosten + Verkoopprijs

Slide 34 - Quiz

This item has no instructions

Frictiewerkloosheid is werkloosheid tussen twee banen in.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 35 - Quiz

This item has no instructions

Wat is werkgelegenheid?
A
Geheel van vraag naar arbeid en aanbod van arbeid
B
Als het aanbod van arbeid groter is dan de vraag
C
aanbod van arbeid van de beroepsbevolking
D
bestaat uit alle arbeidsplaatsen bij bedrijven en de overheid

Slide 36 - Quiz

A = arbeidsmarkt
B = werkloosheid
C= beroepsbevolking
D = werkgelegenheid
Als je niet werkt, ben je nog niet werkloos. Wanneer ben je wel werkloos?
A
Je bent actief op zoek naar werk
B
Je hebt geen baan
C
Je bent tussen de 15 en de pensioenleeftijd.
D
Je voldoet aan alle drie voorwaarden (A+B+C)

Slide 37 - Quiz

This item has no instructions

Wat is afzet?
A
De hoeveelheid verkochte producten
B
Een ander woord voor consument
C
De prijs van een verkocht product
D
Iemand die de bus uitstapt

Slide 38 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de arbeidsmarkt?
A
Het aanbod van werk
B
De vraag naar arbeid
C
Het aanbod van arbeid en de vraag naar arbeid

Slide 39 - Quiz

This item has no instructions

Behalve loonkosten zijn er nog andere bedrijfskosten. Wat zijn geen bedrijfskosten?
A
het elektriciteitsverbruik van een automaat
B
de huur van het pand
C
inkoop van hamburgers
D
salaris van de werknemers

Slide 40 - Quiz

This item has no instructions