Hoofdstuk 4. Taalverzorging - enkelvoudige en meervoudige naamwoorden

Hoofdstuk 4. Taalverzorging - enkelvoudige en meervoudige naamwoorden
1 / 12
next
Slide 1: Slide
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 2

This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Hoofdstuk 4. Taalverzorging - enkelvoudige en meervoudige naamwoorden

Slide 1 - Slide

Na deze les weet ik
- hoe ik het enkelvoud en het meervoud van een zelfstandig naamwoord kan herkennen
- hoe ik het meervoud van een zelfstandig naamwoord moet schrijven

Slide 2 - Slide

"Meervoud"
 is
het  tegenovergestelde  van 
"enkelvoud".

Slide 3 - Slide

Meervoud zelfstandig naamwoorden

Slide 4 - Slide

Meervoud zelfstandig naamwoord (ZNW)
  • Meestal plak je een +s of +en achter het woord.
  • een lepel   - twee lepels
  • een bord   - twee borden

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

KOEIEN
A
enkelvoud
B
meervoud

Slide 8 - Quiz

BABY'S
A
enkelvoud
B
meervoud

Slide 9 - Quiz

meervoud van kalf
A
kalfen
B
kalven
C
kalveren
D
heeft geen meervoud

Slide 10 - Quiz

Welk zelfstandig naamwoord heeft geen meervoud?
A
reis
B
meisje
C
rijst
D
les

Slide 11 - Quiz

Aan de slag!
Bladzijde: 53
Opdracht: 2, 3, 4
Ben je klaar? Lever het boek in op de inleverplek. Je gaat zelfstandig in stilte wat voor jezelf doen.

Slide 12 - Slide