Voorzetsel

Welkom!
  • Mijn telefoon zit in de telefoontas
  • Ik ga zitten op de plek van de plattegrond
  • Je leesboek ligt op tafel
  • Mijn tas staat op de grond
 
1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 14 slides, with text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom!
  • Mijn telefoon zit in de telefoontas
  • Ik ga zitten op de plek van de plattegrond
  • Je leesboek ligt op tafel
  • Mijn tas staat op de grond
 

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Lezen
Wat? We lezen in ons fictieboek
Tijd? 10 minuten
Klaar? Zijn de 10 minuten om, stop je boek dan in je tas en start LearnBeat op

timer
10:00

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Wat gaan we vandaag doen?
10 min
Huiswerk nakijken
10 min
Hoe zat het ook alweer met..
10 min
Uitleg voorzetsel
n.t.b. 
Werken aan opdrachten in LearnBeat
5 min
Afsluiting les

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Huiswerk nakijken

3.5 A, 3.5 B en 3.4 D. Extra oefenen, niet verplicht? 3.4 C

3.5 A, 3.5 B en 3.4 F. Extra oefenen, niet verplicht? 3.4 C
timer
10:00

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Taalkundig ontleden
Lidwoord
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
Voorzetsel
Bijwoord
bep lw of onb lw
zn
bn
vz
bw

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Maak een zin met drie zelfstandige naamwoorden, twee bep lw, 1 onb lw en 2 bn
!
Wat? Je maakt een zin met drie zelfstandige naamwoorden, twee bep lw en 1 onb lw en 2 bn

Hoe? In duo's met pen en papier
Tijd? 2 minuten
Uitkomst? We bespreken de zinnen klassikaal

timer
1:00

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Leerdoelen

Je leert:

  • wat een voorzetsel (vz) is;
  • hoe je een voorzetsel vindt in een zin.

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Slide 8 - Video

This item has no instructions

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Voorzetsel
Voorzetsels: voorzetsels kunnen een tijd (wanneer?), plaats (waar?)of reden/oorzaak (waarom?)aangeven.


Voorzetsels tijd
Tijdens, voor, na, sinds, over.
Voorzetsels plaats
Denk aan de kooi:
in, op, naast, onder, achter, tussen, met, boven enz.
Voorzetsels reden
Vanwege, wegens, door

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Werken aan opdrachten in LearnBeat
Wat: opdrachten maken;
Hoe: open je laptop en kijk in de studieplanner bij de betreffende week en dag;
Tijd: 15 minuten, eerste 5 minuten geen vragen.
Uitkomst: je oefent met de stof van deze week;
Klaar: geef een seintje, ik activeer de antwoorden dan voor je, zodat je kunt gaan nakijken.
timer
15:00

Slide 11 - Slide

Uitleg van nieuwe leerstof met voorbeelden en visueel materiaal. Aan de uitleg wordt direct de instructie gekoppeld: wat moeten de studenten doen.
Wat hebben we geleerd?

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Conclusie

  1. voorzetsels kunnen een ........., ......... of ......... aangeven.
  • voorzetsels kunnen een tijd (wanneer?), plaats (waar?)of reden/oorzaak (waarom?)aangeven.
  • Wat zijn de meest voorkomende voorzetsels?



  • aan
  • achter
  • bij
  • in
  • met
  • naar
  • op
  • tegen
  • voor

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Einde van deze les
  • Kijk om je heen, zie je rotzooi liggen, neem dit dan mee
  • Schuif je stoel aan en zet je tafel recht
  • Pak je tas, groet me/wens me een fijne dag en ga naar de volgende les of pauze

Slide 14 - Slide

This item has no instructions