Herhaling ecologie

1 / 36
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 2,4

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

                         Herhaling Ecologie

Slide 2 - Slide

Programma
Herhalen thema Ecologie
Opdrachten maken of vragen stellen

Slide 3 - Slide

Wat bestuderen we in de ecologie?
A
In de ecologie bestuderen we alle relaties tussen organismen en hun milieu
B
In de ecologie bestuderen we een milieu
C
In de ecologie bestuderen we de invloeden die afkomstig zijn van de levende natuur

Slide 4 - Quiz

Wat zijn abiotische factoren?
A
De invloeden afkomstig van de levende natuur
B
De invloeden afkomstig van de levenloze natuur
C
Alle relaties tussen organismen en hun milieu
D
A en B

Slide 5 - Quiz

Temperatuur is ....
A
Een abiotische factor
B
Een biotische factor
C
Geen biotische en geen abiotische factor

Slide 6 - Quiz

Soortgenoten zijn ...
A
biotische factoren
B
abiotische factoren

Slide 7 - Quiz

Hoeveelheid licht is ..
A
een abiotische factor
B
een biotische factor
C
geen abiotische en geen biotische factor

Slide 8 - Quiz

Wat zijn de vier niveaus van de ecologie van klein naar groot?
A
individu - populatie - ecosystemen
B
ecosystemen - individu - populatie
C
populatie - individu - ecosystemen
D
ecosystemen - populatie - individu

Slide 9 - Quiz

Alle biotische en abiotische factoren in in één gebied samen.
A
Individu
B
Levensgemeenschap
C
populatie
D
ecosysteem

Slide 10 - Quiz

Een weiland
A
Individu
B
Levensgemeenschap
C
populatie
D
ecosysteem

Slide 11 - Quiz

Alle madeliefjes
in een weiland
A
Individu
B
Levensgemeenschap
C
populatie
D
ecosysteem

Slide 12 - Quiz

Tot welk niveau reken je in de biologie een duingebied met konijnen, vossen, vogels en allerlei soorten planten?
A
Individu
B
Populatie
C
Levensgemeenschap
D
Ecosysteem

Slide 13 - Quiz

Eén populatie kan bestaan uit verschillende soorten organismen.
A
juist
B
onjuist

Slide 14 - Quiz

Slide 15 - Slide

Met welk organisme begint een voedselketen altijd?
A
plant
B
dier
C
schimmel
D
bacterie

Slide 16 - Quiz

Welke voedselketen is goed genoteerd?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 17 - Quiz

Slide 18 - Slide

Wat zijn reducenten?
A
planten
B
dieren
C
afvaleters
D
bacteriën en schimmels

Slide 19 - Quiz

Slide 20 - Slide

Wat geef je weer met een optimumkromme?

Slide 21 - Open question

Slide 22 - Slide

Wanneer spreken we van een biologisch evenwicht?
A
Als de populatiegrootte altijd gelijk is
B
Als de populatiegrootte een heel groot is
C
Als de populatiegrootte rond een gelijke waarde schommelt
D
Als de dieren in een populatie even zwaar zijn

Slide 23 - Quiz

Slide 24 - Slide

Welke dieren hebben de meest gestroomlijnde lichaamsvorm?
A
Landdieren
B
Waterdieren

Slide 25 - Quiz

Welke dieren hebben een zwaar skelet om zijn eigen lichaamsgewicht te kunnen dragen?
A
Landdieren
B
Waterdieren

Slide 26 - Quiz

Een voorbeeld van een topganger is...
A
Een kat
B
Een beer
C
Een paard
D
Een mens

Slide 27 - Quiz

Slide 28 - Slide

Welke stelling is juist?
A
De snavel van vogels zijn aangepast aan hun voedsel
B
De poten van vogels zijn aanpast aan hun omgeving
C
A en B zijn juist

Slide 29 - Quiz

Deze poten zijn
van een....
A
steltloper
B
loopvogel
C
roofvogel
D
watervogel

Slide 30 - Quiz

Waarom bloeien sommige schaduwplanten in het voorjaar (voorjaarsbloeiers)?
A
omdat het dan lekker warm is
B
Omdat de bomen nog niet vol blaadjes zitten waardoor er nog genoeg zon is
C
Iedere plant bloeit in het voorjaar

Slide 31 - Quiz

Zonplanten hebben weinig licht nodig
A
Juist
B
Onjuist

Slide 32 - Quiz

Schaduwplanten hebben:
A
dikke bladeren
B
bladeren met een waslaag
C
dunne bladeren

Slide 33 - Quiz

In een vochtig milieu hebben planten
A
grote bladeren, klein wortelstelsel
B
kleine dikke bladeren, een groot wortelstelsel

Slide 34 - Quiz

Een waterlelie zit
met zijn wortels
in de bodem vast
A
juist
B
onjuist

Slide 35 - Quiz

Aan de slag

         - Deze opdracht voer je zelfstandig uit

         - Je gaat aan de slag met biologie

         - Bijvoorbeeld: Examenvragen maken of om extra uitleg


         - Je mag je boek gebruiken

         - Heb je vragen ? Steek je vinger op

Slide 36 - Slide