Herhaling ecologie

• Biologie
• Middelbare school
• vmbo k, g, t
• Leerjaar 2,4

Herhaling thema ecologie 

Basisstof 1 t/m 6 

Voorbereiding voor de toets

Planning van vandaag

30 min: Herhaling mbv Lessonup / antwoorden opschrijven

10 min: Zelfstandige opdracht 

Morgen:  Extra basisstof 6 en 7 (stikstof en koolstofkringloop) 

Wat bestuderen we in de ecologie?

1. In de ecologie bestuderen we alle relaties (betrekkingen) tussen organismen en hun milieu
2. In de ecologie bestuderen we een milieu
3. In de ecologie bestuderen we de invloeden die afkomstig zijn van de levende natuur

Wat zijn abiotische factoren?

1. De invloeden afkomstig van de levende natuur
2. De invloeden afkomstig van de levenloze natuur
3. Alle relaties tussen organismen en hun milieu
4. A en B

Temperatuur is ....

1. Een abiotische factor
2. Een biotische factor
3. Geen biotische en geen abiotische factor

Soortgenoten zijn ...

1. biotische factoren
2. abiotische factoren

Hoeveelheid licht is ..

1. een abiotische factor
2. een biotische factor
3. geen abiotische en geen biotische factor

Wat zijn de vier niveaus van de ecologie van klein naar groot?

1. individu - populatie - levensgemeenschap - ecosystemen
2. levensgemeenschap - ecosystemen - individu - populatie
3. populatie - individu - levensgemeenschap - ecosystemen
4. ecosystemen - levensgemeenschap - populatie - individu

Wat is een levensgemeenschap?

1. Alle abiotische factoren samen
2. Alle relaties tussen organismen en hun milieu
3. alle organismen in een bepaald gebied
4. De biotische en abiotische factoren in een bepaald gebied

Alle biotische en abiotische factoren in in één gebied samen.

1. Individu
2. Levensgemeenschap
3. populatie
4. ecosysteem

Een weiland

1. Individu
2. Levensgemeenschap
3. populatie
4. ecosysteem

Alle madeliefjes
in een weiland

1. Individu
2. Levensgemeenschap
3. populatie
4. ecosysteem

Tot welk niveau reken je in de biologie een duingebied met konijnen, vossen, vogels en allerlei soorten planten?

1. Individu
2. Populatie
3. Levensgemeenschap
4. Ecosysteem

Eén populatie kan bestaan uit verschillende soorten organismen.

1. juist
2. onjuist

Met welk organisme begint een voedselketen altijd?

1. plant
2. dier
3. schimmel
4. bacterie

Welke voedselketen is goed genoteerd?

1. 1
2. 2
3. 3
4. 4

Horen afvaleters bij producenten, consumenten of reducenten?

1. producenten
2. consumenten
3. reduceren

Wat zijn reducenten?

1. planten
2. dieren
3. afvaleters
4. bacteriën en schimmels

Wat geef je weer met een optimumkromme?

Wanneer spreken we van een biologisch evenwicht?

1. Als de populatiegrootte altijd gelijk is
2. Als de populatiegrootte een heel groot is
3. Als de populatiegrootte rond een gelijke waarde schommelt
4. Als de dieren in een populatie even zwaar zijn

Welke dieren hebben de meest gestroomlijnde lichaamsvorm?

1. Landdieren
2. Waterdieren

Welke dieren hebben een zwaar skelet om zijn eigen lichaamsgewicht te kunnen dragen?

1. Landdieren
2. Waterdieren

Een voorbeeld van een topganger is...

1. Een kat
2. Een beer
3. Een paard
4. Een mens

Welke stelling is juist?

1. De snavel van vogels zijn aangepast aan hun voedsel
2. De poten van vogels zijn aanpast aan hun omgeving
3. A en B zijn juist

Deze poten zijn
van een....

1. steltloper
2. loopvogel
3. roofvogel
4. watervogel

Welke aanpassing hebben bloemen niet als functie om de kans op bestuiving te vergroten

1. Grote bloemen
2. Gekleurde bloembladeren
3. Geur
4. Groene kroonbladeren

Waarom bloeien sommige schaduwplanten in het voorjaar (voorjaarsbloeiers)?

1. omdat het dan lekker warm is
2. Omdat de bomen nog niet vol blaadjes zitten waardoor er nog genoeg zon is
3. Iedere plant bloeit in het voorjaar

Zonplanten hebben weinig licht nodig

1. Juist
2. Onjuist

Schaduwplanten hebben:

1. dikke bladeren
2. bladeren met een waslaag
3. dunne bladeren

In een vochtig milieu hebben planten

1. grote bladeren, klein wortelstelsel
2. kleine dikke bladeren, een groot wortelstelsel

Een waterlelie zit
met zijn wortels
in de bodem vast

1. juist
2. onjuist

Opdracht

         - Deze opdracht voer je zelfstandig uit

         - Schrijf 5 dingen op die je al weet (basisstof 1 t/m 6)

         - Schrijf 3 dingen op wat je nog niet weet / moeilijk vindt.

         - Je mag je boek gebruiken

         - Heb je vragen of ben je klaar? Geef dit aan bij je docent