5H 11.4 Bloedplasma en bloedcellen samenvatting

Paragraaf 1 Dierenwelzijn
11.4 Bloedplasma en bloedcellen
Deze lessonup:
- Samenstelling bloed
- Transport O2 en CO2
- Aanmaak rode bloedcellen-EPO
- Bloedstolling


1 / 40
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Paragraaf 1 Dierenwelzijn
11.4 Bloedplasma en bloedcellen
Deze lessonup:
- Samenstelling bloed
- Transport O2 en CO2
- Aanmaak rode bloedcellen-EPO
- Bloedstolling


Slide 1 - Slide

Doel en begrippen 11.4
1. Je kan de samenstelling van bloed beschrijven + functie noemen.
2. Je kan aangeven hoe bloed O2 en CO2 transporteert
3. Je kan uitleggen hoe het lichaam het hemoglobinegehalte van het bloed regelt.
4. Je kan de bloedstolling mbv Binas beschrijven

bloedplasma, rode bloedcellen, witte bloedcellen, stamcellen, hemoglobine, afweer, bloedarmoede, epo, diffusie, waterstofcarbonaat, waterstofion, bloedstolling, bloedplaatjes, bloedprop, stollingsfactoren, trombine, protrombine, fibrinogeen, fibrinedraden, bloedstolsels,


Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

De rol van rode bloedcellen
Hemoglobine wordt afgekort tot Hb.

In je longen zal hemoglobine zuurstof binden:
Hb + O2 --> HbO2

 in je spieren juist loslaten:
HbO2 --> Hb + O2 








Slide 7 - Slide

Aanmaak bloedcellen
Rode bloedcellen leven plm 3-4 maanden. Daarna worden ze afgebroken in de milt/ lever en worden de bouwstoffen opnieuw gebruikt.
Een klein deel van het ijzer (de ijzerzouten) raak je kwijt (nieren, zweet, bloedverlies).

Slide 8 - Slide

Aanmaak bloedcellen
De aanmaak van nieuwe rode bloedcellen vindt plaats in het rode beenmerg. 
Staat onder invloed van het hormoon epo (wordt in de nieren gemaakt). zie bron 11 van Nectar
Hoe meer epo hoe meer aanmaak rode bloedcellen. 
Als er zuurstoftekort is in het bloed maken de nieren meer epo aan. -> Bloeddoping/ hoogtetraining.


Slide 9 - Slide

Bloeddoping
Doel: Tijdelijk meer rode bloedcellen (meer zuurstofopname).

Middel 1: Toedienen van eigen bloed met veel rode bloedcellen

Middel 2: EPO, een hormoon dat de productie van rode bloedcellen stimuleert

Slide 10 - Slide

EPO
- EPO is een eiwit-hormoon
- wordt gemaakt in nieren bij zuurstoftekort
- doelwitorgaan: beenmerg
- waar extra rode bloedcellen wordt gemaakt
-waardoor er meer zuurstof vervoert wordt

Slide 11 - Slide

EPO
Negatieve terugkoppeling

Slide 12 - Slide

Bloedarmoede
Te weinig rode bloedcellen. Dan kan het bloed onvoldoende zuurstof vervoeren. 
Oorzaak vaak ijzertekort (dus hemoglobine).
Soms: te weinig aanmaak bloedcellen/ tekort aan epo.

Slide 13 - Slide

Waardoor hebben mensen met een verminderde hartwerking vaak meer rode bloedcellen?

Slide 14 - Open question

CO2 afvoeren
Hoe werkt koolstofdioxidetransport? 
Door aerobe dissimilatie ontstaat er veel CO2 in weefsels, dat vervolgens naar de haarvaten diffundeert.

Het bloedplasma vervoert het grootste deel van CO2 als HCO3- (en H+ aan hemoglobine)

Bij de longen wordt HCO3- weer CO2 en diffundeert naar de lage CO2 concentratie van de longblaasjes

Slide 15 - Slide

CO2 afgifte (weefsel) BINAS 83E
Stap 1 
De CO2 die in de weefsels wordt geproduceert diffundeert naar het bloed. Daarna in de rode bloedcellen.
1

Slide 16 - Slide

CO2 afgifte (weefsel)
Stap 2 
Deel van het CO2 bindt aan hemoglobine (Hb).

2

Slide 17 - Slide

CO2 afgifte (weefsel)
Stap 3 
Deel van het CO2 reagaeert met H2O met behulp van een enzym tot HCO3- (waterstofcarbonaat) en H+.
HCO3- diffundeert de rode bloedcel uit en wordt verder via het plasma vervoerd.
3

Slide 18 - Slide

  Zuurstof en CO2 transport bij longen

Slide 19 - Slide

CO2 afgifte (longen)
1. HCO3- diffundeert de rode bloedcel in.
2. H+ en HCO3- vormen uiteen in H2O en CO2
3. CO2 diffundeert de cel uit, het bloedplasma in en richting het longblaasje.
4. En dus naar buiten en uit het lichaam.

Slide 20 - Slide

Zet in de juiste volgorde
I bloed vervoert HCO3- naar de longen
II diffusie CO2 uit de weefsels naar de rode bloedcellen
III enzym in rode bloedcellen zet CO2 om in H+ en HCO3-
IV hemoglobine bindt H+ en HCO3- lost op in het bloedplasma

Slide 21 - Slide

Antwoord
II, III, IV, I

Slide 22 - Slide

Hoe geneest een wondje?
Bloedplaatjes zorgen voor bloedstolling

Slide 23 - Slide

Bloedstolling

Slide 24 - Slide

Stollingseiwitten: bloedeiwitten die een rol hebben bij bloedstolling
Bloedeiwitten die een rol bij bloedstolling hebben. 

Slide 25 - Slide

Zet de bloedstollende gebeurtenissen in de juiste volgorde!
Wondje
Bloedplaatjes
Stollingsfactoren
Bloedplasma
Beschadigde
Dekweefsel-
cellen

Slide 26 - Drag question

Wanneer je een wondje hebt, moet dat snel gedicht worden. Welke bloedbestanddelen spelen een rol bij het vormen van een korstje?
A
de bloedplaatjes, rode bloedcellen en witte bloedcellen
B
fibrinogeen, bloedplaatjes en rode bloedcellen
C
witte bloedcellen en bloedplaatjes
D
fibrinogeen, bloedplaatjes en witte bloedcellen

Slide 27 - Quiz

Propvorming
Bloedstolling

Slide 28 - Slide

Bloedstolling Binas lastig? Bekijk dan ook dit schema

Slide 29 - Slide

Hoe heet het eiwit in het bloedplasma wat zorgt voor de uiteindelijke vorming van een stolsel?
A
Fibrine
B
Fibrinogeen
C
Trombine
D
Hemoglobine

Slide 30 - Quiz

Waar wordt fibrinogeen van gemaakt?
A
Koolhydraten
B
Eiwitten
C
Vetten
D
Rode bloedcellen

Slide 31 - Quiz

Fibrine is oplosbaar, fibrinogeen niet
A
Juist
B
Onjuist

Slide 32 - Quiz

Fibrinogeen wordt in het bloed omgezet in fibrinedraden onder invloed van een stof;
A
vrijkomend uit witte bloedcellen
B
vrijkomend uit rode bloedcellen
C
vrijkomend uit bloedplaatjes
D
vrijkomend bij trombose

Slide 33 - Quiz

Wat is de juiste volgorde bij bloedstolling?

1-Er vormt zich een netwerk van draden
2-Fibrinogeen wordt omgezet in fibrine
3-Uit de bloedplaatjes komen stoffen vrij
A
1-2-3
B
2-3-1
C
3-1-2
D
3-2-1

Slide 34 - Quiz


In bestanddeel P komt fibrinogeen voor.
A
waar
B
niet waar

Slide 35 - Quiz

Voor een onderzoek wordt van iemand bloed afgenomen. Het bloed wordt opgevangen in twee buizen: 1 en 2. De inhoud van buis 1 wordt direct na afname onderzocht op de aanwezigheid van fibrinogeen en fibrine. Buis 2 laat men enige tijd staan, tot zich boven in deze buis een heldere, iets gelige vloeistof bevindt en onder in de buis een rood stolsel. Dan onderzoekt men ook de inhoud van buis 2 op de aanwezigheid van fibrinogeen en fibrine.
A
In de buizen 1 en 2 vindt men vooral fibrine
B
In buis 1 vindt men vooral fibrine en in buis 2 vooral fibrinogeen
C
In buis 1 vindt men vooral fibrinogeen en in buis 2 vooral fibrine
D
In de buizen 1 en 2 vindt men vooral fibrinogeen

Slide 36 - Quiz

Extra uitleg
Nog extra uitleg nodig?
Bekijk de volgende video over bloedstolling

Slide 37 - Slide

Slide 38 - Video

Slide 39 - Video

Slide 40 - Video