hablar como nativo clase 5

Hablar como un nativo clase 5
1 / 33
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

Hablar como un nativo clase 5

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Unas veces
A
vele keren
B
een keer
C
enkele keren
D
een enkele keer

Slide 8 - Quiz

Nunca
A
veel
B
nooit
C
niet
D
nog niet

Slide 9 - Quiz

Het hulpwerkwoord bij de pretérito perfecto is:
A
Tener
B
Querer
C
Haber
D
Saber

Slide 10 - Quiz

Wat is een voorbeeld van de pretérito perfecto?
A
trabajo
B
he trabajado
C
trabajé
D
estoy trabajando

Slide 11 - Quiz

Wat is GEEN signaalwoord van de pretérito perfecto
A
esta semana
B
ayer
C
hoy
D
este mes

Slide 12 - Quiz

Hoe zeg je "Ik heb de pretérito perfecto geleerd" ?
A
He aprendido el pretérito perfecto
B
Ha aprendido el pretérito perfecto
C
Has aprendido el pretérito perfecto
D
He aprendiedo el pretérito perfecto

Slide 13 - Quiz

El pretérito perfecto: Estudiar (ellas)
A
Ha estudio
B
Han estudiado
C
Hemos estudiar
D
Habéis estudiado

Slide 14 - Quiz

El pretérito perfecto van "comer" - ze heeft gegeten"
A
ella he comido
B
el ha comido
C
ella has comido
D
ella ha comido

Slide 15 - Quiz

Hoe zeg je: ik ben enkele keren in Spanje geweest (estar)

Slide 16 - Open question

Hoe zeg je: ik ben nog nooit in Mexico geweest? (estar)

Slide 17 - Open question

Hoe zeg je: ik ben nog niet naar Colombia gereisd (viajar)

Slide 18 - Open question

Hoe zeg je: ik ben vaak naar Spanje gegaan (ir)

Slide 19 - Open question

Wat is GEEN signaalwoord van de pretérito perfecto?
A
anoche
B
nunca
C
todavía no
D
siempre

Slide 20 - Quiz

Futuro
Om te zeggen wat je plannen zijn in de toekomst
Twee manieren: met gaan of met zullen

Slide 21 - Slide

1. Gaan
Ir + a + heel werkwoord

Ik ga reizen = Voy a viajar
Wij gaan bezoeken = Vamos a visitar
2 Zullen 

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Video

Ik ga deze zomer naar Spanje reizen
A
Este verano vas a viajar a España
B
Este verano voy viajar España
C
Este verano voy a viajar a España
D
Este verano voy viajar a España

Slide 24 - Quiz

Hoe zeg je: ik ga Mexico bezoeken? (visitar)

Slide 25 - Open question

Slide 26 - Video

Ik zal veel reizen in de toekomst
A
Voy a viajar mucho en el futuro
B
Viajará mucho en el futuro
C
Viajé mucho en el futuro
D
Viajaré mucho en el futuro

Slide 27 - Quiz

Hoe zeg je: jij zult veel in Spanje zijn in de toekomst (estar)

Slide 28 - Open question

De condicional is de verleden tijd van de futuro. Niet zullen maar zouden.

Je gebruikt hem voor wensen en als beleefdheidsform


Ik zou willen > Querría...
Ik zou graag naar Spanje gaan > Me gustaría ir a España
Zou je dan kunnen komen? ¿Podrías venir entonces?

Slide 29 - Slide

Hoe zeg je: ik zou graag willen reizen
A
Me gustaría viajar
B
Me gustaría a viajar
C
me gusta viajar
D
Me gusto viajar

Slide 30 - Quiz

Hoe zeg je: ik zou graag willen studeren (estudiar)

Slide 31 - Open question

2.
Bereid een gesprek voor door een stukje te schrijven waarin je bovenstaande punten en grammatica verwerkt. Neem volgende les mee. Doe dit aan de hand van de vragen van wb. p.8
1. 
Vertaal de bovenstaande vragen in het Spaans en neem volgende les mee
Maak p. 8 in je werkboekje en vraag 1 en 2 van deze slide

Slide 32 - Slide

Verder oefenen:
Futuro simple: https://www.profedeele.es/actividad/futuro-simple/ 

Pretérito Perfecto: https://www.profedeele.es/actividad/clara-corto-navidad-pasados-precariedad/ Alleen actividades 8, 9 en 10


Slide 33 - Slide