HIN 4k - Lezen H2 les 2 verbanden en signaalwoorden

Welkom bij Nederlands!
Bij Nederlands
1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 24 slides, with interactive quiz and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Welkom bij Nederlands!
Bij Nederlands

Slide 1 - Slide

Welkom bij het vak Nederlands
  • Telefoon thuis of in de kluis
  • We gaan direct op onze eigen plek zitten
  • Niet naar de wc tijdens de les, alleen bij hoge nood
  • Stil is ook stil.  Steek je hand wanneer je wat wilt vragen
  • Zitten volgens plattegrond (mits aanwezig) 
  • Luisteren naar elkaar als iemand anders aan het woord is 
  • Luisteren naar de docent als de docent aan het woord is



Slide 2 - Slide

Welkom
Pak je boek op blz 40,
 je schrift of een blaadje
en je pen.

Log alvast in 
op deze LessonUp. 
timer
3:00

Slide 3 - Slide

 Mededelingen en programma
  • 4P1 wordt voor volgende week vrijdag nagekeken. Eerder mogelijk.
  • Niet (alles) ingeleverd via Magister Opdrachten? Dan afspraak maken met mij. 
  • Tijdens toetsweek laatste inhaalmogelijkheid voor gemiste opdrachten en toetsen voor PTA.
  • Voor 15-04-2024 moet PTA afgerond zijn voor examens. 

Slide 4 - Slide

Welkom 4K
Wat gaan we vandaag doen?
uitleg 3 begrippen                 3 min
introductiefilmpje                  3 min
tekst 2 en 3: vraag 2 en 3     15 min
elkaars werk nakijken          10 min
Kahoot over ww-spelling    10 min










Wat is het lesdoel?
Na deze les kan ik tekstverbanden herkennen en weet ik hoe ik moet citeren.

toetsweek: inhalen gemiste PTA

Slide 5 - Slide

3 begrippen die je vaak tegenkomt bij tekstvragen
1. 'Aanleiding':
Wat is de aanleiding voor de ruzie?
Wat is de aanleiding voor het schrijven van deze tekst?
2.' Toelichten':
Licht je keuze toe.
3. 'Argumenten':
Ondersteun je antwoord met 2 argumenten

Slide 6 - Slide

Pak voor je:  tekst 2 op blz 43
'Als je kinderen tieners zijn, moet je een hond nemen, dan is er tenminste iemand  ... 

Slide 7 - Slide

Aan de slag
Maken: opdracht 2 blz. 42         (13 punten) -we kijken elkaars                                                                                                     antwoorden na.

En maak opdracht 3 blz. 44.
timer
15:00

Slide 8 - Slide

De opdrachten nakijken 

Slide 9 - Slide

Nakijken startopdracht 
bijvoorbeeld:
1 De woorden 'ook andere' geven aan dat de opsomming met voordelen doorgaat, maar er worden nadelen genoemd.
2 Het woord 'toch' geeft een tegenstelling aan, maar de zinnen vormen geen tegenstelling met elkaar.



 

Slide 10 - Slide

Opdracht 1 
1 afkijken
2 De laatste drie zinnen van alinea 1 bevatten een opsomming van redenen waarom afkijken slecht is.
3 Er worden drie voorbeelden gegeven:
1 Je bent sterker als je iets alleen doet.
2 Het is een zwakte om hulp te vragen.
3 Kennis is iets belangrijks wat je moet beschermen.
4 Dat kennis iets belangrijks is wat je moet beschermen, zodat het niet van je kan worden afgenomen.
doel: je kennis niet van je laten afnemen
middel: je kennis beschermen (door niet bij je te laten afkijken)

 

Slide 11 - Slide

Opdracht 1 
5 bijvoorbeeld: Maar dat is allemaal onzin natuurlijk! Of: Dat is echter allemaal onzin.
6 Als je later op je werk bent, dan wil je leidinggevende dat er effectief wordt samengewerkt.
Je leidinggevende wil dat er effectief wordt samengewerkt.
Voorwaarde: als je later (in de toekomst) op je werk bent
7 concluderend verband - dus
8 A geeft een uitleg bij de mening in alinea 4.
9 A conclusie + samenvatting


 

Slide 12 - Slide

Opdracht 1 

Slide 13 - Slide

Opdracht 2 
1 bijvoorbeeld: 'Parate' kennis weet je direct, uit het hoofd; 'kennis' kun je ook opzoeken.
2 eigen antwoord
3 a lichtpuntje (al. 3) 2 iets positiefs in slechte tijden
b letterlijk (al. 3) 3 precies zoals het er staat
c onherroepelijk (al. 6) 4 wat zeker gaat gebeuren
d apocalyps (al. 6) 1 een zeer dramatische gebeurtenis
4 honden

Slide 14 - Slide

Opdracht 2 


5 De vergelijking bestaat uit vijf onderdelen: 
1 ze zijn beide sloom 2 ze zijn beide lawaaiig
3 ze stinken 4 ze liggen in de weg
5 ze doen niets liever dan vreten
6 [..] je moet [..] veel weten om het spelletje te winnen.
doel: je wint het spelletje
middel: je moet veel weten
7 Maar nu is er een lichtpuntje.

Slide 15 - Slide

Opdracht 2 



8 De dochter bedoelt het andersom, ze vindt dat haar moeder verder niet zo nuttig is voor haar.
9 spottend lachen
10 Ze vinden het onbegrijpelijk dat hun moeder de antwoorden niet weet op (voor hen) simpele vragen en dat de 'parate kennis' van hun moeder haar bij dit soort vragen niet helpt. 11 B een conclusie trekken
12 Dan is er in huis iemand altijd blij om haar te zien.
13 amuseren



Slide 16 - Slide

Wat is je cijfer?
punten/cijfer
13,00 10,0
12,00 9,1
11,00 8,3
10,00 7,4
9,00 6,5
8,00 5,7
7,00 5,0 
6,00 4,5
5,00 3,9
4,00 3,3
3,00 2,7
2,00 2,2
1,00 1,6


Slide 17 - Slide

Mijn cijfer...
Valt me tegen
Valt me mee

Slide 18 - Poll

Opdracht 3*
1 A de schuingedrukte, eerste zin
2 alinea 1 a beschrijving
alinea 2 c resultaten
alinea 3 b mogelijke verklaringen
3 Een groep proefpersonen mocht het internet gebruiken en de andere groep proefpersonen niet.
4 “Als ze het antwoord niet wisten, dan mochten ze het op het internet opzoeken.”
5 eigen antwoord, bijvoorbeeld:
Je kunt het beste internet gebruiken, want je kunt niet op alle vragen antwoord geven met behulp van je parate kennis.

Slide 19 - Slide

 Daarnaast weet je dan zeker dat je antwoord klopt (parate kennis hoeft niet per se altijd waar te zijn).
6 eigen antwoord, bijvoorbeeld:
Parate kennis of het internet/ Wat niet weet/...Kennis is macht
Het internet weet wel alles
7 Mensen die internet gebruiken zijn onzeker over wat ze weten.
Mensen die wel beschikking hebben over internet, willen waarschijnlijk controleren wat ze als parate kennis hebben.
8 bijvoorbeeld: Vroeger was er geen internet en kon je niet meteen 'kennis' opzoeken of controleren.

Slide 20 - Slide

Heb je                       vragen?

Steek je vinger op en 
wacht tot je aan de beurt bent. 

Slide 21 - Slide

Evaluatie les
  • Wat heb je geleerd deze les?
  • Wat ging er goed?
  • Wat kan beter?

Slide 22 - Slide

Evaluatie 
  1. wat ging er goed en wat minder?
  2. is het leerdoel helder?
  3.  weet je wat je moet doen?
  4. heb je vragen en of opmerkingen?




Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide