I took a picture of myself. > Ik nam een foto van mezelf.
She bought herself a new computer. > Zij kocht een nieuwe computer voor zichzelf.
Je gebruikt wederkerende voornaamwoorden om te praten over situaties waarbij het onderwerp en het lijdend voorwerp dezelfde persoon zijn.
1 / 15
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3
This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Grammar Reflexive and reciprocal pronouns
I took a picture of myself. > Ik nam een foto van mezelf.
She bought herself a new computer. > Zij kocht een nieuwe computer voor zichzelf.
Je gebruikt wederkerende voornaamwoorden om te praten over situaties waarbij het onderwerp en het lijdend voorwerp dezelfde persoon zijn.
Slide 1 - Slide
wederkerend voornaamwoord :
ik
me / mijzelf
myself
I
jij
je / jezelf
yourself
you
hij/zij/het
zich
himself/herself/itself
he/she/it
wij
ons
ourselves
we
jullie
je / jezelf
yourselves
you
zij
zich
themselves
they
Slide 2 - Slide
Grammar Reflexive and reciprocal pronouns
He saw himselfin the mirror.
They enjoyed themselves at the party.
Je vertaalt -self en -selves met zich of zichzelf.
Slide 3 - Slide
Reflexive and reciprocal pronouns
They saw each other at the festival. Zij zagen elkaar op het festival.
You have to look after one another! > Jullie moeten voor elkaar zorgen!
Je gebruikt de wederkerige voornaamwoorden each other en one another om te praten over ‘elkaar’.
Slide 4 - Slide
Grammar Reflexive and reciprocal pronouns
Do you shave even on Sundays?
She’s old enough to dress herself.
Let op! In het Engels gebruik je geen wederkerend voornaamwoord na werkwoorden als feel, wash, dressen shave, behalve wanneer je nadruk wil leggen op wie de handeling uitvoert.
Slide 5 - Slide
Wat betekent "each other, one another"? bijv. they talk to each other.
A
zichzelf
B
elkaar
Slide 6 - Quiz
Welke reflexive pronoun staat in het enkelvoud?
A
himself
B
themselves
Slide 7 - Quiz
Welke reflexive pronouns (wederkerend vnw.) hoort bij you
A
myself
B
yourself
C
themselves
D
itself
Slide 8 - Quiz
Welke reflexive pronouns (wederkerend vnw.) hoort bij I
A
myself
B
yourself
C
itself
D
yourself
Slide 9 - Quiz
Reflexive pronouns worden gebruikt om.....................een persoon / dier / ding
A
bezit aan te geven van
B
aan te geven hoe iets gebeurd met
C
terug te verwijzen naar
D
aan te geven dat iets in de toekomst gebeurd met
Slide 10 - Quiz
Vul de juiste reflexive pronoun in: you bought ________ a new computer
A
myelf
B
himself
C
yourself
Slide 11 - Quiz
We looked at _________ (=we keken naar elkaar).
A
ourselves
B
each other
Slide 12 - Quiz
They talk to _______ (=zij praten tegen hun zelf).