This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Programme
Contrôle des devoirs
Répéter:
- werkwoorden
- passé composé
Trede 8 afmaken
Slide 1 - Slide
Les devoirs pour aujourd'hui
apprendre:
feestdagen
dagen van de week
maanden
Slide 2 - Slide
Le passé composé
Slide 3 - Slide
Wat is de passé composé?
Verleden tijd
NL: ik heb gekocht, wij hebben gegeten, jij hebt gefietst
Je gebruikt de passé composé als je iets wilt vertellen dat al gebeurd is
Slide 4 - Slide
Hoe maak je de passé composé?
Je hebt twee werkwoorden nodig:
1. een hulpwerkwoord
2. een voltooid deelwoord
Slide 5 - Slide
1. Hulpwerkwoord
Het hulpwerkwoord kan een vorm van avoir of être zijn.
Je leert nu eerst de passé composé met avoir, omdat deze het vaakst voorkomt.
Slide 6 - Slide
1. Hulpwerkwoord
Weet je de vormen van avoir nog?
Slide 7 - Slide
1. Hulpwerkwoord
Ik heb j’ai Jij hebt tu as Hij/zij/men heeft il/elle/on a Wij hebben nous avons Jullie hebben / u heeft vous avez Zij hebben ils/elles ont
Slide 8 - Slide
2. Voltooid deelwoord
Om het voltooid deelwoord te vormen ga je uit van de stam van het werkwoord.
Stam van werkwoorden die eindigen op –er : -er eraf halen
Bijvoorbeeld: habiter ---> stam = habit
Slide 9 - Slide
2. Voltooid deelwoord
Stam : -er eraf halen
Bijvoorbeeld: habiter ---> stam = habit
Achter de stam plak je de uitgang :–é
habit + é = habité
Dit doe je bij alle personen (je, tu, il, elle, nous, etc.)
Slide 10 - Slide
Exemple
Voyager
J'ai voyagé
Tu as voyagé
Il a voyagé
Nous avons voyagé
Vous avez voyagé
Ils ont voyagé
Slide 11 - Slide
Onregelmatige werkwoorden
Let op: er zijn onregelmatige vormen. Deze moet je leren. het voltooid deelwoord van avoir is eu het voltooid deelwoord van faire is fait het voltooid deelwoord van être is été