Stadsgeografie - Herhaling

Stadsgeografie
Herhaling
1 / 35
next
Slide 1: Slide
AardrijkskundeMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 35 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Stadsgeografie
Herhaling

Slide 1 - Slide

Dit gaan we doen:
1. Kort LessonUp-toetsje met herhaling van het hele onderwerp.

2. Inzage van de vragen en bepalen: welk stuk moet ik sowieso nog herhalen/oefenen?

3. Opdrachten maken die passen bij wat jij nodig hebt.

Slide 2 - Slide

Terwijl ik nakijk:
1. Bedenk ten minste één vraag voor mij over de lesstof.
Er is vast nog iets waarover je me een vraag kan stellen.
Neem de gedeelde LessonUps door. Bedenk waarover je nog wat uitleg kan gebruiken. Die vraag kan je straks aan me stellen.

2. Open deze les voor jezelf.
Bedenk welke vragen je net het lastigst vond. Ga de oefenvragen maken die bij die kleur horen.

Slide 3 - Slide

Inzage
Bekijk je gemaakte en nagekeken vragen.
Elke kleur ging over een bepaald onderdeel van het onderwerp.

Bekijk welke kleur(en) vragen jij het lastigst vond.
Dat zijn de kleuren waarvan je de opdrachten uit deze LessonUp gaat maken.

Slide 4 - Slide

Hoe?
1. Bepaal wat je moet doen: uitleggen, aanwijzen, benoemen, noteren.
2. Bepaal het onderwerp van de vraag - waar gaat het over?
3. Bedenk wat de begrippen in de vraag betekenen.
4. Geef in volle zinnen antwoord op de vraag.
5. Lees de vraag en jouw antwoord terug. Heb je écht antwoord gegeven op deze vraag?

Slide 5 - Slide

Opdracht 1
Gebruik pagina 108.
a. Wat is de definitie (betekenis) van het woord 'stad'?
b. Steden hebben een hoge adressendichtheid. Wat betekent dat woord?
c. Een stad als Amsterdam heeft meer dan 6.000 adressen per km2. Wat is de mate van stedelijkheid van zo'n stad?

Slide 6 - Slide

Opdracht 1
Gebruik pagina 108.
a. Wat is de definitie (betekenis) van het woord 'stad'?
Een grote concentratie (verzameling) van mensen en activiteiten op één plek.
b. Steden hebben een hoge adressendichtheid. Wat betekent dat woord?
Het aantal adressen binnen een cirkel van 1 kilometer rondom een adres.
c. Een stad als Amsterdam heeft meer dan 6.000 adressen per km2. Wat is de mate van stedelijkheid van zo'n stad?
De mate van stedelijkheid bij meer dan 2500 adressen is zeer sterk stedelijk.

Slide 7 - Slide

Opdracht 2
Gebruik pagina 110.
a. Hoe noem je de belangrijkste stad van een agglomeratie?
b. Wat is het verschil tussen een agglomeratie en een stadsgewest?
c. Als mensen vanuit het centrum van de stad naar de randen van de stad verhuizen, breidt de stad zich uit. Leg uit waarom je op die manier uiteindelijk een agglomeratie krijgt.

Slide 8 - Slide

Opdracht 2
Gebruik pagina 110.
a. Hoe noem je de belangrijkste stad van een agglomeratie?
De belangrijkste stad in een agglomeratie is de centrale stad.
b. Wat is het verschil tussen een agglomeratie en een stadsgewest?
Een stadsgewest is uitgebreider dan een agglomeratie. Bij een stadsgewest komen de dorpen uit de omgeving ook naar de centrale stad toe voor voorzieningen.
c. Als mensen vanuit het centrum van de stad naar de randen van de stad verhuizen, breidt de stad zich uit. Leg uit waarom je op die manier uiteindelijk een agglomeratie krijgt.
Als er aan de randen van de stad nieuwe huizen worden gebouwd, wordt de stad groter. Uiteindelijk raakt de bebouwing dan dorpen in de buurt, die aan de stad vastgroeien. Dat noemen we een agglomeratie.

Slide 9 - Slide

Opdracht 3
Gebruik pagina 111.
a. Hoe heet het proces waarbij er steeds meer mensen in de stad komen te wonen?
b. In Nederland wonen bijna alle inwoners in een stad. Is de urbanisatiegraad in Nederland hoog of laag?
c. Leg uit waarom het urbanisatietempo in Nederland laag is.

Slide 10 - Slide

Opdracht 3
Gebruik pagina 111.
a. Hoe heet het proces waarbij er steeds meer mensen in de stad komen te wonen?
 Verstedelijking of urbanisatie.
b. In Nederland wonen bijna alle inwoners in een stad. Is de urbanisatiegraad in Nederland hoog of laag?
De urbanisatiegraad is hoog als veel mensen in de stad wonen.
c. Leg uit waarom het urbanisatietempo in Nederland laag is.
Bijna alle mensen in Nederland wonen in de stad. Per jaar gaan er dus weinig mensen verhuizen van platteland naar stad. Het tempo waarop mensen naar de stad verhuizen, is laag.

Slide 11 - Slide

Opdracht 4
Gebruik pagina 114.
a. Je ziet op pagina 114 een kaartje waarin verschillende onderdelen van een Europese stad te zien zijn. Hoe heet dit kaartje?
b. Welke twee stadsdelen zijn samen het centrum van de stad?
c. Leg uit waarom je de oude woonwijken vlak bij het centrum vindt, en niet verder naar de randen van de stad.

Slide 12 - Slide

Opdracht 4
Gebruik pagina 114.
a. Je ziet op pagina 114 een kaartje waarin verschillende onderdelen van een Europese stad te zien zijn. Hoe heet dit kaartje?
Het model van de stad.
b. Welke twee stadsdelen zijn samen het centrum van de stad?
De (historische) binnenstad en de centrale zakenwijk/CBD.
c. Leg uit waarom je de oude woonwijken vlak bij het centrum vindt, en niet verder naar de randen van de stad.
De oude woonwijken zijn gebouwd toen alleen het oude stadscentrum bestond. Mensen moesten daar in de buurt wonen, zodat ze dicht genoeg bij hun werk zouden wonen.

Slide 13 - Slide

Opdracht 5
a. Wat zijn de belangrijkste functies van de centrale zakenwijk? (oftewel: waarvoor wordt de centrale zakenwijk het meest gebruikt?)
b. Soms verdwijnen oude bedrijventerreinen uit het centrum van de stad. Ze krijgen dan een andere functie. Geef een voorbeeld van wat voor functie zo'n terrein dan kan krijgen (goed kijken in je boek!).

Slide 14 - Slide

Opdracht 5
a. Wat zijn de belangrijkste functies van de centrale zakenwijk? (oftewel: waarvoor wordt de centrale zakenwijk het meest gebruikt?)
De centrale zakenwijk wordt vooral gebruikt voor werken, winkelen, en uitgaan.
b. Soms verdwijnen oude bedrijventerreinen uit het centrum van de stad. Ze krijgen dan een andere functie. Geef een voorbeeld van wat voor functie zo'n terrein dan kan krijgen (goed kijken in je boek!).
Zo'n terrein kan de functie wonen krijgen (als er nieuwe huizen worden gebouwd), recreatie (als er een café komt) of zelf werken (als er kantoren worden gebouwd).

Slide 15 - Slide

Opdracht 6
a. Waar in de stad vind je tegenwoordig meestal grote bedrijventerreinen?
b. Geef twee redenen waarom grote bedrijven juist op die plek in de stad te vinden zijn.

Slide 16 - Slide

Opdracht 6
a. Waar in de stad vind je tegenwoordig meestal grote bedrijventerreinen?
Die vind je meestal aan de randen van de stad.
b. Geef twee redenen waarom grote bedrijven juist op die plek in de stad te vinden zijn.
1. Aan de rand van de stad is meer ruimte dan in de binnenstad om een groot terrein te bouwen.
2. Aan de rand van de stad zijn terreinen beter bereikbaar (ze liggen vaak dicht bij de snelweg).
3. Aan de rand van de stad is de grond minder duur, en kan je dus een groter stuk grond kopen voor je bedrijf.

Slide 17 - Slide

Opdracht 7
Gebruik pagina 115.
a. In het stadscentrum is de grondprijs hoog. Leg uit waarom een stuk grond midden in de stad zo duur is.
b. Leg uit hoe de hoge grondprijzen ervoor zorgen, dat je in de stad vaak hoge gebouwen ziet.

Slide 18 - Slide

Opdracht 7
Gebruik pagina 115.
a. In het stadscentrum is de grondprijs hoog. Leg uit waarom een stuk grond midden in de stad zo duur is.
De vraag is in de stad heel hoog: veel mensen willen daar een stukje grond/een gebouw hebben. Hoe hoger de vraag ergens naar, hoe hoger de prijs wordt.
b. Leg uit hoe de hoge grondprijzen ervoor zorgen, dat je in de stad vaak hoge gebouwen ziet.
Omdat een stuk grond zo duur is, koopt een bedrijf niet een groot oppervlak, maar een kleiner stuk grond waarop ze in de hoogte gaan bouwen. Zo hebben ze meer ruimte zonder extra grond te hoeven kopen.

Slide 19 - Slide

Opdracht 8
a. Waarom vind je gezinswoningen met tuinen vooral in de buitenwijken van de stad, en juist niet in het stadscentrum?
b. Leg uit waarom kledingwinkels wél in het centrum van de stad zitten, maar een IKEA juist niet.

Slide 20 - Slide

Opdracht 8
a. Waarom vind je gezinswoningen met tuinen vooral in de buitenwijken van de stad, en juist niet in het stadscentrum?
Gezinswoningen nemen best veel ruimte in, en omdat de grond in het centrum heel duur is, zou zo'n huis daar niet betaalbaar zijn. In de buitenwijken is de grond goedkoper en kan dat wel.
b. Leg uit waarom kledingwinkels wél in het centrum van de stad zitten, maar een IKEA juist niet.
Een kledingwinkel heeft een kleinere oppervlakte, dus je hoeft niet veel grond te kopen. De IKEA is heel groot, en grote stukken grond zijn buiten het centrum veel goedkoper.

Slide 21 - Slide

Opdracht 9
a. Wat is een ander woord voor 'ruimtegebruik'?
b. In landen waar het urbanisatietempo heel hoog is, zie je in steden vaak sloppenwijken. Leg uit waarom die sloppenwijken juist in die landen ontstaan.

Slide 22 - Slide

Opdracht 9
a. Wat is een ander woord voor 'ruimtegebruik'?
Een ander woord voor ruimtegebruik is inrichting.
b. In landen waar het urbanisatietempo heel hoog is, zie je in steden vaak sloppenwijken. Leg uit waarom die sloppenwijken juist in die landen ontstaan.
Als er per jaar heel veel mensen van het platteland naar de stad komen, gaat dat soms te snel voor de steden om genoeg huizen bij te bouwen. Ze hebben daar ook niet altijd het geld voor. Mensen die naar de stad wonen gaan dan hun eigen huis bouwen, en dat worden sloppenwijken.

Slide 23 - Slide

Opdracht 10
Gebruik pagina 134.
a. Wat is een voorziening?
b. Wat is het verschil tussen een dagelijkse en een gespecialiseerde voorziening?
c. Geef een voorbeeld van een gespecialiseerde voorziening waar jij wel eens geweest bent.

Slide 24 - Slide

Opdracht 10
Gebruik pagina 134.
a. Wat is een voorziening?
Een voorziening is een openbare ruimte/gebouw waar mensen iets nuttigs of iets leuks kunnen doen.
b. Wat is het verschil tussen een dagelijkse en een gespecialiseerde voorziening?
Een dagelijkse voorziening is een plek die je vaak bezoekt (bijvoorbeeld twee keer per week). Een gespecialiseerde voorziening is een plek waar je alleen bij uitzondering heen gaat.
c. Geef een voorbeeld van een gespecialiseerde voorziening waar jij wel eens geweest bent.
Eigen antwoord, denk aan: dierentuin, ziekenhuis, bijzonder stadion, museum etc.

Slide 25 - Slide

Opdracht 11
Bekijk de afbeelding.
a. Is dit een dagelijks of een gespecialiseerde voorziening?
b. Leg je antwoord bij 11a uit.

Slide 26 - Slide

Opdracht 11
Bekijk de afbeelding.
a. Is dit een dagelijks of een gespecialiseerde voorziening?
Dit is een gespecialiseerde voorziening.
b. Leg je antwoord bij 11a uit.
Mensen komen hier alleen bij uitzondering, als het nodig is. Ze komen hier niet dagelijks.

Slide 27 - Slide

Opdracht 12
a. Wat is het verzorgingscentrum van het gebied Zuid-Oost Drenthe?
b. Amsterdam heeft voorzieningen waar mensen uit het hele land gebruik van maken. Wat is het verzorgingsniveau van Amsterdam?
Kies uit: nationaal - regionaal - lokaal
c. Een stad heeft voorzieningen die kleinere plaatsen niet hebben. Wat is het begrip dat bij dit soort voorzieningen hoort?

Slide 28 - Slide

Opdracht 12
a. Wat is het verzorgingscentrum van het gebied Zuid-Oost Drenthe?
Het verzorgingscentrum van dat gebied is de stad Emmen.
b. Amsterdam heeft voorzieningen waar mensen uit het hele land gebruik van maken. Wat is het verzorgingsniveau van Amsterdam?
Kies uit: nationaal - regionaal - lokaal
c. Een stad heeft voorzieningen die kleinere plaatsen niet hebben. Wat is het begrip dat bij dit soort voorzieningen hoort?
Stedelijke voorzieningen

Slide 29 - Slide

Opdracht 13
Gebruik pagina 135.
a. Wat is het begrip dat hoort bij de uitleg: 'Het aantal mensen dat binnen de reikwijdte van een voorziening woont'?
b. Is de reikwijdte groter bij een dagelijkse voorziening, of bij een gespecialiseerde voorziening?
c. Leg je antwoord bij 13b uit.

Slide 30 - Slide

Opdracht 13
Gebruik pagina 135.
a. Wat is het begrip dat hoort bij de uitleg: 'Het aantal mensen dat binnen de reikwijdte van een voorziening woont'?
Het draagvlak.
b. Is de reikwijdte groter bij een dagelijkse voorziening, of bij een gespecialiseerde voorziening?
Bij een gespecialiseerde voorziening.
c. Leg je antwoord bij 13b uit.
Voor een gespecialiseerde voorziening willen mensen wel verder reizen. Ze gaan er niet zo vaak heen en meestal is het bijzonder (bv. een groot museum), of nodig (bv. een speciaal ziekenhuis). Voor een dagelijkse voorziening willen mensen in de buurt blijven.

Slide 31 - Slide

Opdracht 14
a. Hoe heet het minimale aantal klanten dat een voorziening nodig heeft?
b. Leg uit waarom je een supermarkt wel kan plaatsen in een woonwijk in Emmen, maar niet in een dorp met 1.000 inwoners.
c. Welk soort voorziening heeft meer klanten nodig: een dagelijkse, of een gespecialiseerde voorziening?

Slide 32 - Slide

Opdracht 14
a. Hoe heet het minimale aantal klanten dat een voorziening nodig heeft?
De drempelwaarde.
b. Leg uit waarom je een supermarkt wel kan plaatsen in een woonwijk in Emmen, maar niet in een dorp met 1.000 inwoners.
Voor een supermarkt heb je wel een paar duizend klanten nodig - dat is de drempelwaarde. In een woonwijk in Emmen wonen daarvoor genoeg mensen. In een klein dorp is het aantal mogelijke klanten te klein.
c. Welk soort voorziening heeft meer klanten nodig: een dagelijkse, of een gespecialiseerde voorziening?
Een gespecialiseerde voorziening. (Want: klanten komen daar niet vaak, dus er zijn meer verschillende klanten nodig).

Slide 33 - Slide

Opdracht 15
In een dorp met 2.500 inwoners, heeft een bakker net haar deuren geopend. Voor een bakker willen de inwoners wel 1 kilometer reizen. Alle dorpsbewoners wonen binnen die 1 kilometer van de bakker vandaan. De bakker heeft zo'n 750 klanten nodig om te bestaan. Uiteindelijk gaan 1.250 inwoners als klant langs de bakker.

Noteer van deze bakker wat de reikwijdte is, wat het draagvlak is, en wat de drempelwaarde is. Leg ook uit of de drempelwaarde behaald is.

Slide 34 - Slide

Opdracht 15
In een dorp met 2.500 inwoners, heeft een bakker net haar deuren geopend. Voor een bakker willen de inwoners wel 1 kilometer reizen. Alle dorpsbewoners wonen binnen die 1 kilometer van de bakker vandaan. De bakker heeft zo'n 750 klanten nodig om te bestaan. Uiteindelijk gaan 1.250 inwoners als klant langs de bakker.

Noteer van deze bakker wat de reikwijdte is, wat het draagvlak is, en wat de drempelwaarde is. Leg ook uit of de drempelwaarde behaald is.
De reikwijdte is 1 kilometer. Het draagvlak is 2.500 mensen. De drempelwaarde is 750 klanten.
De drempelwaarde wordt behaald, want er komen meer dan 750 klanten (namelijk 1.250).

Slide 35 - Slide