Met de voorzetsels
an, auf, in, neben, unter, über, vor, hinter, zwischen
gebruik je de 4de of 3de naamval
MAAR
je kan ook help krijgen van verschillende werkwoorden
legen, stellen, sich setzen + 4de naamval
liegen, stehen, sitzen + 3de naamval
In de volgende slide is een video waarin uitgelegd wordt wanneer je deze 6 werkwoorden gebruikt. Daarna krijg je een aantal vragen over deze werkwoorden.