6. Hoofdstuk 3 kvb1

Wat zijn de kenmerken van een koufront?
A
(zware) buien
B
(gestadige) regen
C
dalende barometer
1 / 50
next
Slide 1: Quiz
MaritiemMBOStudiejaar 3

This lesson contains 50 slides, with interactive quizzes, text slides and 4 videos.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Wat zijn de kenmerken van een koufront?
A
(zware) buien
B
(gestadige) regen
C
dalende barometer

Slide 1 - Quiz

Als de isobaren ver van elkaar af liggen dan kunt u in dat gebied verwachten:
A
Een zware storm
B
Veel wind
C
Een zwakke wind
D
Veranderende wind

Slide 2 - Quiz

De wind is noordoost.
De wind waait dan:
A
Van het zuidoosten naar het noordwesten
B
Van het noorden naar het zuiden
C
Van het noordwesten naar het zuidoosten
D
Van het noordoosten naar het zuidwesten

Slide 3 - Quiz

Bij een aanlandige wind ontstaat opstuwing van het water, daardoor worden vaste bruggen:
A
Hoger
B
Lager
C
Breder
D
Smaller

Slide 4 - Quiz

Een schip ligt stuurboord afgemeerd, met een wind op de kont, welke landvasten staan strak?
timer
1:00
A
voortros + voorspring
B
voortros + achterspring
C
achtertros + achtersping
D
achtertros + voorspring

Slide 5 - Quiz

Stuurboord is:
A
De linkerzijde van het schip
B
De rechterzijde van het schip
C
De voorzijde van het schip
D
De achterzijde van het schip

Slide 6 - Quiz

Een schip vaart in het SIGNI-betonningssysteem een haven uit.
Op dit plaatje staat een fout.
Welke fout staat er op dit plaatje?
timer
1:00
A
De rode en groene tonnen liggen aan de verkeerde oeverzij.
B
De volgorde van de nummering van de tonnen staan in de verkeerde richting.
C
De rode tonnen moeten zijn voorzien van even- en de groene van oneven nummers.
D
De rode tonnen moeten spits zijn aan de bovenzijde en de groene stomp.

Slide 7 - Quiz

Een linkse schroef draait:
timer
1:00
A
Rechtsom als de boot vooruit vaart
B
Linksom als de boot vooruit vaart
C
Rechtsom als de boot achteruit vaart
D
Linksom als de boot achteruit vaart

Slide 8 - Quiz

Slide 9 - Video

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

1. Tankzeef         4. Opvoerpomp              7. Invoer                       10. Verstuiverfilter
2. Groffilter         5. Fijnfilter                        8. Verstuiver               11. Ontluchtingspijpje
3. Inspuitpomp 6. Ontluchtingsnippel  9. Terugvoerleiding  12. Tank

Slide 12 - Slide

(1 Afsluiter, 2 wierpot, 3 impellerpomp, 4 motor, 5 keerkoppeling, 6 uitlaadsysteem.

Slide 13 - Slide

(1 Buisen systeem, 2 waaierpomp, 3 motor, 4 droge uitlaad, 5 keerkoppeling.

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Video

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Video

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Video

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

Wat is het voordeel van een buitenboordmotor t.o.v. een binnenboordmotor
A
het type brandstof dat gebruikt wordt
B
de koeling van de motor
C
de draaibare opstelling van de buitenboordmotor

Slide 31 - Quiz

Waarom is een dieselmotor veiliger dan een benzinemotor?
A
heeft geen elektrische ontstekingsinstallatie
B
slaat niet zo gauw af
C
brandstoftank zit meestal goed gescheiden van de motor
D
gebruikt minder vluchtige brandstof

Slide 32 - Quiz

De brandstof in de cilinder van een benzinemotor explodeert door:
A
een waakvlam
B
het vuursteenmechanisme van de bovenliggende nokkenas
C
de gloeispiraal
D
de elektrische vonk van de bougie

Slide 33 - Quiz

Hoe handelt men als , door het wegvallen van de waterkoeling, de motor oververhit wordt?
A
koeling herstellen met stationair draaiende motor
B
koeling herstellen nadat de motor zo snel mogelijk is afgekoeld
C
koeling herstellen nadat de motor zo langzaam mogelijk is afgekoeld
D
binnen het halfuur is er nog niets aan de hand

Slide 34 - Quiz

Waartoe dient de motorkoeling aan boord van een motorboot?
A
ter voorkoming van brand
B
om te voorkomen dat de motor zwart gaat roken
C
om te voorkomen dat de brandstof te heet wordt
D
om de motor op de juiste temperatuur te houden

Slide 35 - Quiz

Wanneer moet je de koeling van de motor controleren?
A
bij het starten van de motor
B
bij het lopen van de motor
C
bij het stoppen van de motor
D
bij het starten en tijdens het lopen van de motor

Slide 36 - Quiz

Een wierfilter dient om:
A
te voorkomen dat er vuil in het koelysteem komt
B
het water in een gesloten koelsysteem te filteren
C
vuil uit de smeerolie te filteren

Slide 37 - Quiz

Als een goed afgestelde binnenboordmotor op bedrijfstemperatuur is, is de kleur van de uitlaatgassen:
A
kleurloos
B
lichtblauw
C
lichtgrijs
D
donker

Slide 38 - Quiz

Wat is de belangrijkste reden om te zorgen voor voldoende luchttoevoer in de motorruimte?
A
goede afvoer van eventuele uitlaatgassen
B
anders wordt de motor te warm
C
als de motor niet voldoende verse lucht krijgt loopt deze niet goed

Slide 39 - Quiz

Een gasdetector is uitgerust met één of meer sensoren.
Deze sensor(en) dien(t)en geplaatst te worden:
A
in het laagst gelegen gedeelte van de ruimte waarin het gastoestel is geplaatst
B
zo dicht mogelijk bij de stuurstand
C
zo dicht mogelijk bij een gebruikstoestel
D
in de leiding in de gasbun

Slide 40 - Quiz

Accubatterijen om motoren te starten hebben een bepaalde capaciteit.
Dit wordt aangegeven met:
A
Volt (V)
B
Ampere-uur (Ah)
C
Ampere (A)
D
Ohm

Slide 41 - Quiz

Wanneer een kabelhaspel als verlengsnoer gebruikt wordt dan:
A
mag de kabel op de haspel blijven zitten als de te overbruggen afstand klein is
B
moet de kabel helemaal afgerold zijn bij elk gebruik
C
moet de kabel zoveel mogelijk afgerold worden maar de kabel mag wel in bochten blijven liggen

Slide 42 - Quiz

In de tekening rechts zijn de accubatterijen zo geschakeld dat de spanning tussen de rode en zwarte draad gelijk is aan:
A
12 V
B
24 V
C
48 V

Slide 43 - Quiz

Als op de Gelderse IJssel of op de Maas gevreesd wordt dat de bedoeling van het opvarende schip niet door het afvarende schip begrepen wordt, moet het opvarende schip - als het voorbijvaren bakboord op bakboord moet gebeuren - het volgende sein geven:
A
één korte stoot
B
één lange stoot en één korte stoot
C
twee korte stoten
D
drie korte stoten

Slide 44 - Quiz

Wat is juist volgens het Rijnvaartpolitiereglement (RPR)?
A
Doris moet voorrang verlenen aan Karel, omdat Dorus klein is en Karel groot
B
Karel moet voorrang verlenen aan Dorus, omdat Dorus op het hoofdvaarwater vaart
C
Karel moet voorrang verlenen, omdat het B.9a-teken is geplaatst
D
Dorus moet voorrang verlenen aan Karel, omdat Karel van stuurboord nadert

Slide 45 - Quiz

Water is als blusmiddel alleen geschikt bij:
A
Klasse A-branden
B
Klasse B-branden
C
Klasse C-branden
D
Klasse D-branden

Slide 46 - Quiz

Welke van de afgebeelde (vest)labels zijn reddingsvesten?
A
Label 1,2,3 en 4
B
Label 1,2 en 3
C
Label 3 en 4
D
Label 2,3 en 4

Slide 47 - Quiz

Dit is een:
A
verbindingsstuk voor de bliksemafleider
B
schotdoorvoer voor een gasleiding
C
koppelstuk voor de dieselleiding

Slide 48 - Quiz

Artikel 25 SRW.
De lichten zoals weergegeven op nevenstaande tekening zijn op de Westerschelde:
A
voorgeschreven voor zeilschepen van 20 meter of meer.
B
voorgeschreven voor zeilschepen korter dan 20meter.
C
toegestaan voor zeilschepen korter dan 20 meter.

Slide 49 - Quiz

Groot zeilschip Y wil de haven verlaten en daarna naar bakboord. Wat bepaalt het BPR?
A
Y mag medewerking verlangen van schip X. Schip X moet meewerken
B
Schip X moet voorrang verlenen omdat Y voor hem van SB nadert
C
X moet voorrang verlenen aan Y omdat X klein is en Y groot.
D
Y moet voorrang geven aanX omdat X op het hoofdvaarwater vaart

Slide 50 - Quiz