Recap KVB1_a

QUIZ
herhaling KVB1 dingen
1 / 32
next
Slide 1: Slide
MaritiemMBOStudiejaar 3

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

QUIZ
herhaling KVB1 dingen

Slide 1 - Slide

Als je stroomafwaarts vaart dan is de rechteroever:
A
Aan de linkerkant met rode stompe tonnen.
B
Aan de rechterkant met rode stompe tonnen.
C
Aan de rechterkant met groene spitse tonnen.
D
Aan de linkerkant met groene spitse tonnen.

Slide 2 - Quiz

Welk reglement is van toepassing op de Gelderse IJssel?
A
Het BPR
B
Het RPR
C
Het BVA

Slide 3 - Quiz

Wat zijn "grote schepen"?
A
Schepen die langer zijn dan 15 meter
B
Schepen die langer zijn dan 20 meter
C
Schepen die langer zijn dan 25 meter

Slide 4 - Quiz

Welke schepen nemen initiatief om een blauw bord met witte rand en wit flikkerlicht?
A
Grote schepen die stroomopwaarts varen.
B
Grote schepen die stroomafwaarts varen.
C
Dit mogen alle schepen die stroomopwaarts varen.
D
Dit mogen alle schepen die stroomafwaarts varen.

Slide 5 - Quiz

Als je een stromende rivier op vaart, wat moet je dan nagekeken hebben?
A
Oliepeil; V-snaar; Koelwaterfilter; voldoende drinkwater
B
Oliepeil; Ankergerei in orde; Koelwaterfilter; voldoende drinkwater
C
Oliepeil; V-snaar; Koelwaterfilter; Ankergerei in orde
D
V-snaar; Ankergerei in orde; Koelwaterfilter; voldoende drinkwater

Slide 6 - Quiz

Als 2 schepen met tegengestelde koersen elkaar naderen op de Gelderse IJssel dan:
A
moeten beide schepen bij gevaar voor aanvaring naar SB wijken
B
Het afvarende schip voor het opvarende schip wijken
C
Het opvarende schip voor het afvarende schip wijken

Slide 7 - Quiz

De belangrijkste regel uit het BPR is: Goed zeemanschap. Wat houdt dat in?
A
Dat je beroepsvaart altijd voor laat gaan.
B
Dat je zo snel mogelijk naar stuurboords-wal gaat.
C
Dat je op de snelste en veiligste manier naar de haven vaart
D
Dat je schade aan mens of schip dient te voorkomen.

Slide 8 - Quiz

Het bord hiernaast betekent
A
verplichting voor grote schepen marifoon op kanaal 18 aan.
B
marifoonkanaal voor nautische informatie
C
einde verplichting om de marifoon op kanaal 18 aan te hebben

Slide 9 - Quiz

Het bord hiernaast betekent
A
algemeen doorvaartverbod
B
u nadert een wachtplaats
C
u nadert een zijkanaal

Slide 10 - Quiz

Wat betekent dit bord?
A
Tegenliggers moeten langzamer varen.
B
Jij moet sneller varen om de tegenliggers vlot te passeren.
C
Verplicht stuurboordswal houden.

Slide 11 - Quiz

Wat moet een binnenvaartschip met gevaarlijke stoffen tonen?
A
B
C
D

Slide 12 - Quiz

Welk vaarbewijs heb je nodig als je met een waterscooter op het ijsselmeer vaart?
A
Klein vaarbewijs 1
B
Klein vaarbewijs 2
C
Geen vaarbewijs nodig

Slide 13 - Quiz

Voor het varen op de Waddenzee met een schip langer dan 15 m. is:
A
een klein vaarbewijs 1 verplicht
B
een klein vaarbewijs 2 verplicht
C
geen klein vaarbewijs verplicht

Slide 14 - Quiz

Het BPR is van kracht op:
A
de Oosterschelde
B
het Kanaal van Gent naar Terneuzen
C
het Pannerdensch Kanaal

Slide 15 - Quiz

Met welk(e) scheepvaartregelement(en) heb je te maken als je deze tocht vaart?
A
Het BPR
B
Het RPR en BPR
C
Het BVA en BPR
D
Het BPR en scheepvaartregelement waddenzee

Slide 16 - Quiz

Met welk(e) scheepvaartregelement(en) heb je te maken als je deze tocht vaart?
A
Het BPR
B
Het RPR en BPR
C
Eerst met het RPR, daarna met het BPR en dan weer RPR.
D
Eerst met het BPR, daarna met het RPR en dan weer BPR.

Slide 17 - Quiz

Sleep de schepen naar het juiste vak
Groot schip
Klein schip

Slide 18 - Drag question

Sleep de schepen naar het juiste vak
Groot schip
Klein schip

Slide 19 - Drag question

HET RIJNVAARTPOLITIEREGLEMENT (RPR)

Welke van de onderstaande schepen is een klein schip?
A
een veerpont korter dan 20 meter
B
visserschip korter dan 20 meter
C
een duwbak korter dan 20 meter
D
een schip dat een groot schip mag slepen maar korter dan 20 m.

Slide 20 - Quiz

Welk vaartuig gaat als 1e, 2e, 3e voor.  Sleep ze naar het juiste vak.

1.
2.
3.

Slide 21 - Drag question

Welk vaartuig gaat als 1e, 2e, 3e voor.  Sleep ze naar het juiste vak.

1.
2.
3.

Slide 22 - Drag question

Welk vaartuig gaat als 1e, 2e, 3e voor.  Sleep ze naar het juiste vak.

1.
2.
3.

Slide 23 - Drag question

Welk vaartuig gaat als 1e, 2e, 3e voor.  Sleep ze naar het juiste vak.

1.
2.
3.

Slide 24 - Drag question

Welk vaartuig gaat als 1e, 2e, 3e voor.  Sleep ze naar het juiste vak.

1.
2.
3.

Slide 25 - Drag question

Artikel 25 SRW.
De lichten zoals weergegeven op nevenstaande tekening zijn op de Westerschelde:
A
voorgeschreven voor zeilschepen van 20 meter of meer.
B
voorgeschreven voor zeilschepen korter dan 20meter.
C
toegestaan voor zeilschepen korter dan 20 meter.

Slide 26 - Quiz

U ziet de volgende afgebeelde lichten: 2 witte lichten, de ene hoger dan de andere. Wat ziet u?
A
Een duwstel, 2 bakken breed (vooraanzicht)
B
Een sleepboot met sleep
C
Een groot schip dat ten anker ligt (stuurboordzijde)
D
Een groot schip dat ten anker ligt (bakboordzijde)

Slide 27 - Quiz

U ziet de volgende verlichting op een schip. Dit is:
A
Een veerpont (bb-zijde)
B
Een sleepboot (bb-zijde)
C
Een voor anker liggend schip (bb-zijde)
D
Een vissend vissersschip

Slide 28 - Quiz

U ziet de volgende verlichting op een schip. Dit is:
A
Een motorschip
B
Een sleepboot
C
Een groot zeilschip
D
Een klein zeilschip

Slide 29 - Quiz

U ziet de volgende verlichting op een schip. Dit is:
A
Een motorschip
B
Een sleepboot
C
Een groot zeilschip
D
Een klein zeilschip

Slide 30 - Quiz

U ziet de volgende verlichting op een schip. Dit is:
A
Een motorschip
B
Een sleepboot
C
Een groot zeilschip
D
Een klein zeilschip

Slide 31 - Quiz

U ziet de volgende verlichting op een schip. Dit is:
A
Een motorschip
B
Een sleepboot
C
Een groot zeilschip
D
Een klein zeilschip

Slide 32 - Quiz