*In de zin staat een vorm van hebben / zijn / worden. Het andere werkwoord is dan het VD.
ik Ik heb een Bigmac gekocht.
Ik ben bij de Mc Donalds geweest.
hij / zij / het Hij heeft een Bigmac gekocht.
Hij wordt bij de Mc Donalds herkend.
wij / jullie Wij hebben een Bigmac gekocht.
Zij zijn bij de Mc Donalds geweest.