Noteer het voltooid deelwoord.
a. Het is belangrijk dat je alles hebt [onthouden].
b. Je hebt je nieuw geleerde woordjes veel [herhalen].
c. Een deel van je hersenen heeft deze woordjes dan goed [bewaren].
d. Hij heeft dat altijd [begrijpen].
e. Vandaag heeft een medeleerling dit stuk tekst [voorlezen].
f. Gisteren was zijn tosti [aanbranden].