Fictieopdracht Lapbook maken 2KGT

Lezen voor je lapbook
timer
10:00
1 / 55
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 2

This lesson contains 55 slides, with text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Lezen voor je lapbook
timer
10:00

Slide 1 - Slide

Cursus 3 Fictie 
Fictie                                                        Non-Ficite

Slide 2 - Slide


Een lapbook maken

Slide 3 - Slide

Een lapbook maken
I.p.v. toets maken we een lapbook

In dit lapbook verwerk je alle lesdoelen (klas 1 en 2) van Cursus 3:
FICTIE

Je krijgt hiervoor een cijfer. 


Slide 4 - Slide

Wat is een lapbook?

Een lapbook (schootboek) is een soort grote kaart met een
verzameling van mini-boekjes, klepjes en ander gevouwen materiaal waarin ruimte is voor tekeningen, verhalen en informatie.

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Video

Slide 9 - Video

Het volgende instructiefilmpje kijken vanaf 3.22.....

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Video

Cursus 3 Fictie  1KGT

§1 Je leert wat fictie is en over realistische en fantasieverhalen.
§2 Je leert je inleven in een personage en uitleggen hoe een personage zich voelt.
 §3 Je leert uitleggen wat je smaak is. (genres)

Slide 12 - Slide

Cursus 3 Fictie 2KGT


§1 De setting en de sfeer beschrijven.
§2 Verschillende soorten perspectief herkennen.
 §3 Tijdsprongen herkennen in een verhaal

Slide 13 - Slide

Boek uitkiezen
  • Leen een boek van de mediatheek of bibliotheek of neem er één van huis mee. 
  • Neem het boek elke les mee naar school om te lezen tijdens stillezen.
  • Geef de titel door aan je docent. Je mag één keer wisselen van boek.

Slide 14 - Slide

Stap 1
• Titel van het boek
• Schrijver
• Je eigen naam en klas (klein)
• Minimaal 1 foto van schrijver of boek

Slide 15 - Slide

tips stap 1
  • Titel in mooie, duidelijke en grote letters.
  • Schrijver in iets kleinere letters.
  • Je eigen naam en klas in kleine letters onderaan de         muurkrant.

Slide 16 - Slide

Stap 2
• Is het fictie of non-fictie?
• Fictie: Is het realistisch of fantasie?
• Geef minimaal twee voorbeelden in volledige zinnen.


Klas 1 KGT: Cursus 3 §1 Fictie of non-fictie

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Link

Tips stap 2
  • Je begint zo: Het is fictie, omdat….. of Het is non-fictie omdat….
  • Als het een fictieboek is moet je ook schrijven of het realistisch is of fantasie. Daarna geef je in volledige zinnen twee voorbeelden.
  • Als het een non-fictieboek is hoeft dit laatste niet!!

Slide 20 - Slide

Stap 3
• Stel je hoofdperso(o)n(en) voor.
• Minimaal 4 volledige zinnen.
• Een tekening of foto van deze persoon.
• Welke bijfiguren komen in het boek voor? Alleen de namen noemen is genoeg.

Klas 1KGT: Cursus 3 §2 Personages

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Link

Tips stap 3
 Hoofdpersoon: Naam, leeftijd, waar degene woont, welke sport, ouders, broer en of zussen, huisdieren etc. Niet verzinnen. Alleen wat in het boek wordt verteld.
 Bijfiguren: Je hoeft ze alleen op te schrijven, je mag ook hier plaatjes gebruiken.

Slide 24 - Slide

Stap 4
• Wat is het onderwerp van dit boek? Schrijf je antwoord in een volledige zin.
• Bij welk genre zou jij dit boek plaatsen? Schrijf je antwoord in een volledige zin.


Klas 1 KGT: Cursus 3 §3 Smaak

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Link

tips stap 4
  • Het onderwerp is datgene waar het verhaal over gaat, bijvoorbeeld: voetbal, pesten of vriendschap.
  • Genre: Bij welk thema staat dit boek in de mediatheek/bibliotheek?
  • Plak het pictogram erbij. (liggen klaar in de klas)

Slide 30 - Slide

Stap 5
Plaats. Waar speelt het verhaal zich af? (1 volledige zin)
Tijd. Wanneer speelt het verhaal zich af? (1 volledige zin)
Sfeer. Omschrijf de sfeer in je boek. (1 volledige zin)



Klas 2 KGT: Cursus 3 §1 Setting en sfeer 

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Link

tips stap 5
  • Plaats. Bijvoorbeeld: binnen, buiten, in een dorp, in een bos, in Nederland, in het buitenland etc. Het kan dus zijn dat het op meerdere plaatsen afspeelt. Noem dan meerdere.
  • Tijd. Bijvoorbeeld: overdag, in het verleden, in het heden of in de toekomst.
  • Sfeer. Bijvoorbeeld: benauwend, dreigend, geheimzinnig, gespannen, gezellig, onbezorgd, griezelig, kil, romantisch of verveeld.

Slide 34 - Slide

Stap 6
Perspectief. In welk perspectief is het boek geschreven en geef een voorbeeld of leg uit? Schrijf op in minimaal 2 volledige zinnen.
Inleven/meeleven
Kun jij je inleven in de hoofdpersoon en waarom wel of niet? Wat hoop je voor diegene? Hoe zou je willen dat het afloopt?
Schrijf op in 3 volledige zinnen. 

Klas 2 KGT: Cursus 3 §2 Perspectief

Slide 35 - Slide

Perspectief

Slide 36 - Slide

Slide 37 - Slide

Slide 38 - Link

tips stap 6
Kies uit:
  • ik-perspectief: het verhaal is in de ik-vorm geschreven.
  • hij/zij-perspectief: het verhaal is in de hij- of zij-vorm     geschreven.
  • wisselend perspectief: het perspectief ligt bij meerdere   personen.

Slide 39 - Slide

Stap 7
• Je legt uit of het verhaal chronologisch is. Schrijf dit op in minimaal 2 volledige zinnen. 




Klas 2 KGT: Cursus 3 §3 Tijd

Slide 40 - Slide

Slide 41 - Slide

Slide 42 - Link

tips stap 7
  • Gebruik eventueel de woorden: vertelheden, tijdsprong achteruit = flashback (verleden), tijdsprong vooruit (toekomst). 

Slide 43 - Slide

Stap 8
• Beschrijf de belangrijkste gebeurtenis uit het boek.
• Minimaal 3 volledige zinnen.
• Maak er een tekening bij.

Slide 44 - Slide

tips stap 8
Bijvoorbeeld:
Lynn wordt van haar fiets getrokken en zij weet niet wie dat deed. Ze kan zich niets meer herinneren doordat ze hard op haar hoofd gevallen is. Langzaam komt haar geheugen weer terug en weet ze wie de dader is. (Flashback – Eva Burgers)

 Yoeri mag zijn broer niet meer zien en hij weet niet waarom. Zijn ouders willen hem niets vertellen en doen alsof hij niet meer bestaat. Yoeri schrijft brieven aan zijn broer om te zeggen dat hij hem mist, om te vragen waar hij is en wat er is gebeurd. (Broergeheim – Emiel de Wild)

Slide 45 - Slide

Stap 9
  • De woorden zijn goed gespeld.
  • Je hebt op juiste plaatsen hoofdletters en leestekens gebruikt.
  • In elke zin staat een persoonsvorm en een onderwerp.


Klas 1 KGT: Cursus 6 §1 Volledige zinnen

Slide 46 - Slide

Slide 47 - Slide

Slide 48 - Link

tip stap 9
  • Tip: laat iemand je teksten nalezen voordat je het gaat inleveren. (Mag ook door je docent NE.)

Slide 49 - Slide

Stap 10
• Je muurkrant ziet er netjes en verzorgd uit.
• Je levert je muurkrant op tijd in. 

Slide 50 - Slide

tips stap 10
 Als je handschrift niet zo netjes is, kun je beter de onderdelen in Word typen en opplakken.
 Werk met losse onderdelen die je op de muurkrant plakt. Je kunt dan alleen dat onderdeel opnieuw maken als je een foutje hebt gemaakt.
 Check alle 9 vorige stappen!

Slide 51 - Slide

Slide 52 - Slide

Slide 53 - Slide

Wat je nog moet weten?
  • Materialen krijg je van school.
  • Hulp nodig? Schrijf je in voor maatwerk NE.
  • Lapbook blijft op school, je kunt thuis onderdelen maken en op school erop plakken.
  • Deze LessonUp en het stappenplan kun je vinden in Magister > openstaande opdrachten

Slide 54 - Slide

Tijdpad
  • Februari en maart: je leest het boek tijdens stillezen.
  • April: We delen het papier/karton uit voor je  lapbook. 
  • April: maken lapbook. Eén lesuur per week. 
  •  Lever je lapbook uiterlijk in op vrijdag 26 april
  • Eerder mag natuurlijk ook, maar niet later. 😊

Je maakt je lapbook op school!

Slide 55 - Slide