Staatsvorming

Staatsvorming en centralisatie
1 / 20
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3,4

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Staatsvorming en centralisatie

Slide 1 - Slide

Theorie

Slide 2 - Slide

Staatsvorming en centralisatie kwam door
A
De sterkere wapens, universiteiten, feodalisme
B
Sterkere wapens, het hofstelsel en keurvorsten
C
Universiteiten, geldeconomie en huurlegers
D
Geldeconomie, feodalisme, sterkere wapens

Slide 3 - Quiz

Wat is geen kenmerk van staatsvorming en centralisatie?
A
Centraal bestuur vanuit hoofdstad
B
Meer macht voor de vorst
C
Meer macht voor de vorst
D
Meer macht voor de burgers

Slide 4 - Quiz

Wat bedoelen we met staatsvorming?
A
als een land wordt bestuurd door een vorst
B
als een land steeds meer vanuit één plek wordt bestuurd
C
als een land steeds meer als eenheid wordt bestuurd
D
als een land een naam krijgt, zoals Nederland

Slide 5 - Quiz

Welke bewering over centralisatie en staatsvorming is onjuist?
A
Zonder een goed belastingstelsel is centralisatie heel moeilijk
B
In de Staten Generaal was de stem van de steden niet belangrijk.
C
Door hun soldaten te betalen konden vorsten de adel buiten spel zetten
D
De Bourgondiërs, en de Hapsburgers na hen, gebruikten huwelijken alsof het legers waren.

Slide 6 - Quiz

De tijd van steden en staten is de periode...
A
Van 500 tot 1500
B
Van 500 tot 1000
C
Van 1000 tot 1500
D
van 1500 tot 1600

Slide 7 - Quiz

Waarom willen Duitse keizers zo graag bisschoppen benoemen als vazallen?
A
Bisschoppen zijn vertrouwenswaardiger en loyaler aan de keizer en kunnen bovendien geen kinderen als opvolgers hebben
B
Bisschoppen zijn vroom: dat wil zeggen dat ze zich goed en netjes gedragen.
C
Bisschoppen kunnen het volk goed onder controle houden, omdat bisschoppen christelijke leiders zijn.
D
Bisschoppen zijn heel goed in het besturen van een stuk land.

Slide 8 - Quiz

Een andere naam voor de tijd van steden en staten is....
A
De middeleeuwen
B
De late middeleeuwen
C
De oudheid
D
De vroege middeleeuwen

Slide 9 - Quiz

Agrarische samenleving
Agrarisch-urbane samenleving
Vrijwel iedereen werkt als boer
Vanaf het jaar 1000
Weinig steden
Bloei van handel

Slide 10 - Drag question

Wat was geen oorzaak voor het ontstaan van een agrarisch-urbane samenleving?
A
Meer handel
B
Bevolkingsgroei
C
Groei van wetenschap
D
Meer voedsel

Slide 11 - Quiz

Waardoor konden steden ontstaan?
Noem drie redenen

Slide 12 - Open question

Bestudeer de bron. Lees de kenmerkende aspecten van de tijd van steden en staten.
Bij welk kenmerkend aspect past de bron het beste?

A
de opkomst van handel en het ontstaan van steden
B
de opkomst van de stedelijke burgerij en de toenemende zelfstandigheid van steden
C
het begin van staatsvorming en centralisatie
D
de strijd tussen kerk en staat

Slide 13 - Quiz

Hoe konden de Franse koningen centraliseren? welke past er niet bij
A
huurleger
B
vanuit een punt regeren
C
invoeren van de feodale stelsel
D
ambtenaren in dienst ipv adel

Slide 14 - Quiz

Welke snoepgoed hoor je
NIET te eten met Sinterklaas?
A
Chocoladeletter
B
Pepernoten
C
Oliebollen
D
Chocolademunten

Slide 15 - Quiz

Het feodale systeem bleef tijdens het proces van staatsvorming in de late middeleeuwen bestaan (continuïteit). Toch veranderden in veel gebieden de verhoudingen binnen het systeem (discontinuïteit).
Leg uit hoe de verhouding tussen de vorst en zijn leenmannen veranderde.

Slide 16 - Open question

Het feodale systeem bleef tijdens het proces van staatsvorming in de late middeleeuwen bestaan (continuïteit). Toch veranderden in veel gebieden de verhoudingen binnen het systeem (discontinuïteit).

Leg uit wat er veranderde voor de mensen die in de steden woonden (de burgers).

Slide 17 - Open question

Staatsvorming verliep in sommige landen gemakkelijker dan in andere. Het Duitse Rijk bleef versnipperd.

Slide 18 - Open question


Slide 19 - Open question

Leg uit wat de instelling van de Orde van het Gulden Vlies te maken heeft met centralisatiepolitiek.

Slide 20 - Open question