Lesson 3.1 + grammar

Today's planning
  1. Explanation grammar
    - Tags
    - To be going to
    - Bezittelijke voornaamwoorden

  2. Work on ex. 6, 7, 8 --> otherwise this is going to be homework 
1 / 11
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 2

This lesson contains 11 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Today's planning
  1. Explanation grammar
    - Tags
    - To be going to
    - Bezittelijke voornaamwoorden

  2. Work on ex. 6, 7, 8 --> otherwise this is going to be homework 

Slide 1 - Slide

 to be going to
Wat is het?
Het geeft aan dat iets in de toekomst ZEKER gaat gebeuren
Hoe maak je het?
to be + going to + hele werkwoord

I am going to buy a newspaper
Wat geeft het aan in een zin?
om aan te geven wat iemand van plan is  of wat zeker zal gebeuren.

Slide 2 - Slide

To be going to bevestigend
Am
I am going to read this newspaper

Are
You are going to read this book
They are going to read this book

Is
He/ She/ it is going to run late 

Slide 3 - Slide

To be going to ontkennend
Am
I am not going to see him

Are
You are not going to read  this book 
They/ we are not going to read this book

Is
He/ She/ it is not going to be happy about this

Slide 4 - Slide

To be going to vragend
Am
Am I going to focus on this?
Are
Are you going to run late?
Are we/they going to party?
Is
Is he/she/it going to cook dinner?

Slide 5 - Slide

Grammar: Tag's - korte vraagjes
De spreker vraagt hiermee eigenlijk: ‘Klopt dat?’ of ‘Ben je het met me eens?’

In het Nederlands zeg je vaak iets als: nietwaar? / hè? / toch? / vind je niet?

Slide 6 - Slide

Tag's 
Zin positief --> Tag negatief
Zin negatief --> Tag positief

You are at school together,
aren't you?
You're not busy, 
are you?

Slide 7 - Slide

Tags

Slide 8 - Slide

Bezittelijke voornaamwoorden
Het bezittelijke voornaamwoord geef aan dat iets in het bezit is van iemand.

Bijvoorbeeld: Dit is mijn huis → This is my house
Dit is jouw huis → This is your house

Slide 9 - Slide

Mijn
My
Jouw, Jullie
Your
Zijn
His
Haar
Her
Van het, ervan
Its
Ons
Our
Hun
Their

my
mijn
your
jouw/ jullie
his
zijn
her
haar
its
van het, ervan
our
ons
their
hun

Slide 10 - Slide

What now?
Work on ex. 6, 7, 8 

Workbook page 88-90

Coursebook page 93-94
timer
15:00

Slide 11 - Slide