Week 45: les 27 spelling persoonsvorm

Welkom!
Welkom 

Etui, lesboek, schrift, leesboek, laptop dicht op tafel.


1 / 33
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 33 slides, with interactive quiz and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom!
Welkom 

Etui, lesboek, schrift, leesboek, laptop dicht op tafel.


Slide 1 - Slide

Welkom!
Stillezen
Pak je boek en ga stillezen 

timer
30:00

Slide 2 - Slide

Deze week
Les 1: uitleg spelling persoonsvorm (les 27)
Les 2: aan de slag persoonsvorm spelling (weektaak)
Les 3: lezen + herhalen 

Slide 3 - Slide

Deze les
1. Stillezen
2. Uitleg taalvaardigheid les 27 (werkwoordspelling) 
3. Oefenen taalvaardigheid klassikaal
4. Aan de slag met je weektaak 
5. Bespreken

Slide 4 - Slide

Wat heb je dit weekend gedaan?

Slide 5 - Mind map

Elke zin in het Nederlands
Heeft een PERSOONSVORM en een ONDERWERP

Natuurlijk kan een zin ook meerdere persoonsvormen hebben. 

De persoonsvorm is het werkwoord in de zin dat hoort bij het onderwerp. 

Slide 6 - Slide

Hoe vind je de persoonsvorm? 
Daarvoor zijn twee manieren:


Slide 7 - Slide

Hoe vind je de persoonsvorm? 
Daarvoor zijn twee manieren:

1- verander meervoud/enkelvoud
Ik loop naar het bos / Wij lopen naar het bos

2- verander de tijd: tt/vt
Ik loop naar het bos / ik liep naar het bos

Slide 8 - Slide

Werkwoordspelling tt
De persoonsvorm past zich dus aan aan het onderwerp. Dat betekent dat het werkwoord congrueert met het onderwerp. Je moet de vorm van het werkwoord soms dus aanpassen:


Ik + jij achter pv
loop
stam
Jij/hij/zij/het
loop + t 
stam + t 
wij/jullie/zij
lopen
hele werkwoord

Slide 9 - Slide

Werkwoordspelling vt
In de verleden tijd heb je sterke en zwakke werkwoorden. Sterke werkwoorden veranderen van klank. Zwakke werkwoorden vervoeg je. 

De regel voor verleden tijd is:
Stam + te(n) OF  Stam + de(n) 

Ik verwacht // ik verwachTTE                     Jullie begeleiden // jullie begeleiDDen
Hoor je niet of het met een D of T moet? Dan 't sexy fokschaapje. 

Slide 10 - Slide

Lastige werkwoorden
verbranden, worden, gebeuren, begeleiden, veranderen 

Dat zijn werkwoorden die of al eindigen op een D (in de stam) of niet veranderen in de vorm van het voltooid deelwoord. 

Hij verandert (is tt) versus Hij is veranderd (volt. dw)
Het gebeurt (is tt) versus Het is gebeurd (volt. dw)

Slide 11 - Slide

Vervoeg de werkwoorden
1. Ik (wedden) .... dat je het werkwoord niet (raden).............
2. Mijn oma (benijden)........... haar kennisen die elk puzzelwoord onthouden.
3. Hoe je het ook (wenden)..... of keert, de toekomst (worden)...... steeds digitaler.
4. Weet jij wie toch 's nachts de zakjes pinda's voor de vogels (ontvreemden) .......? 
5. Afgelopen vrijdag (monteren, vt) de monteur de tv bij ons, toen de stoppen (doorbranden, vt).......


Slide 12 - Slide

Vervoeg de werkwoorden
1. Ik WED dat je het werkwoord niet RAADT
2. Mijn oma BENIJDT haar kennisen die elk puzzelwoord onthouden.
3. Hoe je het ook WENDT of keert, de toekomst WORDT steeds digitaler.
4. Weet jij wie toch 's nachts de zakjes pinda's voor de vogels ONTVREEMDT ? 
5. Afgelopen vrijdag MONTEERDE de monteur de tv bij ons, toen de stoppen DOORBRANDDEN.


Slide 13 - Slide

Schrijf op voor jezelf:
1. Hoeveel antwoorden had je goed? (5 zinnen, 8 werkwoorden)
2. Welke had je fout? 
3. Waarom had je die fout? 


Slide 14 - Slide

Aan de slag met je weektaak
Ga aan de slag met je weektaak
Maak: opdracht 1 t/m 9 (let op: opdracht 2 hebben we al klassikaal gemaakt)

Je werkt 10 minuten in stilte. Daarna mag je overleggen. 
We bespreken straks opdracht 3 klassikaal. 

Klaar? Kijk na via It's Learning! 
timer
10:00

Slide 15 - Slide

Lezen / boekopdracht
Vrijdag is de deadline van de boekopdracht. 
Je mag er nu aan werken. Al ingeleverd? Dan mag je lezen. 

Je werkt heel zachtjes. Overleggen mag alleen op fluistertoon. 

Slide 16 - Slide

Welkom!
Welkom 

Etui, lesboek, schrift, leesboek, laptop dicht op tafel.


Slide 17 - Slide

Welkom!
Stillezen
Pak je boek en ga stillezen 
Je mag ook aan je boekopdracht werken.
timer
10:00

Slide 18 - Slide

Deze les
1. Stillezen
2. Oefenen werkwoordspelling met bordspel
3. Tijd over? Weektaak of boekopdracht! 
4. Afsluiten les 

Slide 19 - Slide

Werkwoordspelling tt / vt
Tegenwoordige tijd: is nu in het heden
Ik loop
Jij/hij/zij/het loopt
Wij/zij/jullie lopen
Verleden tijd: in het verleden. (zwak/sterk) 
Ik verhuisde
Jij/zij/hij/het verhuisde
Wij/zij/jullie verhuisden 

Slide 20 - Slide

Bordspel
Ik verdeel jullie zo in groepjes van 4.  Ieder groepje krijgt een bordspel + dobbelsteen. Kies je eigen pion. 20 minuten.
Vervoeg het werkwoord in de juiste vorm. Je spelgenoten controleren je antwoord. Het aantal ogen op de dobbelsteen bepaalt in welke vorm en tijd het werkwoord geschreven moet worden.

1 = tegenwoordige tijd (ik-vorm/stam)
2 = tegenwoordige tijd (hij-vorm)
3 = tegenwoordige tijd (wij-vorm)
4 = verleden tijd (enkelvoud)
5 = verleden tijd (meervoud)
6 = tegenwoordige tijd (je erachter)





Slide 21 - Slide

Weektaak/boekopdracht
Ga aan de slag met je weektaak
Maak: opdracht 1 t/m 9 (let op: opdracht 2 hebben we al klassikaal gemaakt)

Klaar? Kijk na via It's Learning! 

Of ga aan de slag met je boekopdracht!

Slide 22 - Slide

Afsluiten
Je hebt geoefend met werkwoordspelling. 

Schrijf voor jezelf op: wat moet je nog leren om de persoonsvorm altijd goed te spellen? 

Slide 23 - Slide

Welkom!
Welkom 

Etui, lesboek, schrift, leesboek, laptop dicht op tafel.


Slide 24 - Slide

Welkom!
Stillezen
Pak je boek en ga stillezen 
Je mag ook aan je boekopdracht werken.
timer
10:00

Slide 25 - Slide

Deze les
1. Formatieve toets
2. Nakijken
3. Aan de slag 

Slide 26 - Slide

Werkwoordspelling tt / vt
Tegenwoordige tijd: is nu in het heden
Ik loop
Jij/hij/zij/het loopt
Wij/zij/jullie lopen
Verleden tijd: in het verleden. (zwak/sterk) 
Ik verhuisde
Jij/zij/hij/het verhuisde
Wij/zij/jullie verhuisden 

Slide 27 - Slide

Maak de formatieve toets
Schrijf je antwoord op een blaadje. 
Let op: schrijf niet alleen het goede antwoord op, maar ook de regel die je hebt gebruikt! 

Let op: schrijf eerst op hoeveel goede antwoorden je denkt te geven
 (er zijn 10 werkwoorden) 
timer
10:00

Slide 28 - Slide

Kijk de antwoorden na! 
1. kostte (verleden tijd ev, stam + te)
2. noemt (tegenwoorde tijd, hij-vorm, stam + t), vertelt (tegenwoorde tijd, hij-vorm, stam + t)
3. beloofde (verleden tijd, ev, stam + de)
4. verslaat (tegenwoorde tijd, hij-vorm, stam + t), bereikt (tegenwoorde tijd, hij-vorm, stam + t)
5. Legde (verleden tijd, ev, stam + de)
6. Verwacht (tegenwoorde tijd, hij-vorm, stam + t), regent (tegenwoorde tijd, hij-vorm, stam + t)
7. vind (stam, want jij erachter) 

Antwoord fout? Schrijf het goede antwoord erbij en schrijf op wat er fout is! 

Slide 29 - Slide

Hoe heb je het gedaan?
1. Hoeveel antwoorden had je ingeschat dat je er goed zou hebben?
2. Hoeveel antwoorden had je daadwerkelijk goed? 


Slide 30 - Slide

Verder oefenen

Slide 31 - Slide

Repetitie bespreken
1. Je tafel is helemaal leeg. 
2. Je krijgt de repetitie. Je mag even praten. 
3. Ik bespreek de belangrijkste vragen. Stel alleen vragen die voor iedereen gelden. 
4. Persoonlijke vraag? Kom even langs bij mijn bureau. 

Slide 32 - Slide

Welkom!
Stillezen
Pak je boek en ga stillezen 
Je mag ook aan je boekopdracht werken.
timer
10:00

Slide 33 - Slide