Pak alvast je leesboek, boek, schrift en pen, dan kunnen we snel beginnen.
1 / 13
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1
This lesson contains 13 slides, with text slides and 1 video.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Welkom
Pak alvast je leesboek, boek, schrift en pen, dan kunnen we snel beginnen.
Slide 1 - Slide
Wat gaan we doen vandaag?
11.20 - 11.30 - Lezen in leesboek
11.30 - 11.40 - Huiswerk bespreken
11.40 - 11.55 - Opdracht woordsoorten
11.55 - 12.05 - Zelfstandig werken
Slide 2 - Slide
Tien minuten lezen, in stilte.
Slide 3 - Slide
Huiswerk bespreken
Opdracht 17, en 18 op bladzijde 187
Controleer je antwoorden:
Zet een krul als je het goed hebt.
Verbeter je antwoord als je deze fout had.
Slide 4 - Slide
Wat weet je nog?
Welke woordsoorten kennen we tot nu toe?
Slide 5 - Slide
Slide 6 - Video
Zelfstandig werken
Wat? Opdracht 19, 20 en 21 op blz. 187 en 188
Hoe? Fluisterend overleggen. Gaat dit niet goed? Dan gaan we in absolute stilte aan het werk.
Tijd? Je hebt hier een kwartier de tijd voor, daarna gaan we de opdrachten bespreken.
Hulp? Vraag je buurman/buurvrouw. Steek anders je hand omhoog, dan kom ik bij je.
Klaar? Ga dan lezen in je leesboek.
timer
10:00
Slide 7 - Slide
Ter herinnering:
de persoonsvorm: het werkwoord dat verandert als je de zin in een andere tijd zet
het werkwoordelijk gezegde: alle werkwoorden in een zin
het onderwerp: het antwoord op de vraag: wie/wat + gezegde?
het lijdend voorwerp: het antwoord op de vraag: wie/wat + gezegde + ow?
Slide 8 - Slide
Samengevat
werkwoord: iets dat je doet of kan doen
lidwoord: de, het, een
zelfstandig naamwoord: mensen, dieren, dingen, planten en namen.
bijvoegelijknaamwoord: zegt iets over een zelfstandig naamwoord
voorzetsel: kan je invullen bij ... de kooi/het feestje
Slide 9 - Slide
vms.thiememeulenhoff.nl
Slide 10 - Link
Even oefenen...
Benoem van de onderstaande zinnen het werkwoordelijk gezegde, het onderwerp en het lijdend voorwerp. Bij de eerste zin krijg je de zinsdelen van mij cadeau ;)
1. De kat | heeft | een rondje | door de wijk | gelopen.
2. Lisa doet een gevaarlijke salto op de trampoline.
3. Mijn vader heeft een oude man uit de sloot gered.
timer
4:00
Slide 11 - Slide
De volgende les
De volgende les gaan we verder met grammatica zinsdelen.
Hoe vind je het lijdend voorwerp in de zin?
Slide 12 - Slide
Nakijken opdracht 11 en 12
Verbeter je antwoord indien je deze fout hebt.
Zet een krul als je het antwoord goed hebt.
Heb je een vraag over jouw antwoord? Steek je hand omhoog, dan kunnen we het bespreken!