H3, grammatica, 1h, 16-01-2020

Welkom
Pak alvast je leesboek, boek, schrift en pen, dan kunnen we snel beginnen. 
1 / 12
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 12 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom
Pak alvast je leesboek, boek, schrift en pen, dan kunnen we snel beginnen. 

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen vandaag?
10.25 - 10.35 -  Lezen in leesboek
10.35 - 10.40 - Wat weet je nog? LV
10.40 - 10.50 - Huiswerk bespreken (opdracht 8)
10.50 - 11.05 - Opdrachten maken (11, 14 en 15)
11.05 - 11.15 - Opdrachten bespreken 

 



Slide 2 - Slide

Tien minuten lezen, in stilte.

Slide 3 - Slide

Wat weet je nog?
Hoe vind je het lijdend voorwerp in een zin?

Slide 4 - Slide

Huiswerk bespreken
Opdracht 13, 14, 15 en 16  op bladzijde 135

Controleer je antwoorden:
  • Zet een krul als je het goed hebt.
  • Verbeter je antwoord als je deze fout had. 

Slide 5 - Slide

Zelfstandig werken
Wat? Opdracht 11, 14 en 15 op blz. 185 en 186

Hoe?  Fluisterend overleggen. Gaat dit niet goed? Dan gaan we in absolute stilte aan het werk. 

Tijd? Je hebt hier een kwartier de tijd voor, daarna gaan we de opdrachten bespreken. 

Hulp? Vraag je buurman/buurvrouw. Steek anders je hand omhoog, dan kom ik bij je.

Klaar? Maak de + opdrachten ook! (13 en 16) (moeilijk!) of ga lezen in je leesboek. 
timer
15:00

Slide 6 - Slide

Samengevat
de persoonsvorm: het werkwoord dat verandert als je de zin in een andere tijd zet
het werkwoordelijk gezegde: alle werkwoorden in een zin
het onderwerp: het antwoord op de vraag: wie/wat + gezegde?
het lijdend voorwerp: het antwoord op de vraag: wie/wat + gezegde + onderwerp?

Slide 7 - Slide

Ter herinnering:
de persoonsvorm: het werkwoord dat verandert als je de zin in een andere tijd zet
het werkwoordelijk gezegde: alle werkwoorden in een zin
het onderwerp: het antwoord op de vraag: wie/wat  + gezegde?
de rest van de zinsdelen: welk vraagwoord kan je bij die zinsdelen stellen? Wanneer, wat, waar, wie, waarom, waardoor, waarmee, hoe? 

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Link

Even oefenen...
Benoem van de onderstaande zinnen het werkwoordelijk gezegde, het onderwerp en het lijdend voorwerp. Bij de eerste zin krijg je de zinsdelen van mij cadeau ;)

1. De kat | heeft | een rondje | door de wijk | gelopen.
2. Lisa doet een gevaarlijke salto op de trampoline.
3. Mijn vader heeft een oude man uit de sloot gered. 
timer
4:00

Slide 10 - Slide

De volgende les
De volgende les gaan we verder met grammatica zinsdelen.

Hoe vind je het lijdend voorwerp in de zin?


Slide 11 - Slide

Nakijken opdracht 11 en 12
Verbeter je antwoord indien je deze fout hebt.
Zet een krul als je het antwoord goed hebt.

Heb je een vraag over jouw antwoord? Steek je hand omhoog, dan kunnen we het bespreken!

Slide 12 - Slide