Taal en spelling groep 5 - thema 7 - week 2

Spelling
We maken het dictee van les 5 en 7.
1 / 26
next
Slide 1: Slide
TaalBasisschoolGroep 5

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Spelling
We maken het dictee van les 5 en 7.

Slide 1 - Slide

Weet je nog?
Woorden met een tweetekenklank. 


Slide 2 - Slide

Tegenovergestelde.

Geen fabels, maar....
A
echtheid
B
faboels
C
feiten
D
interesse

Slide 3 - Quiz

Een plek waar allemaal verschillende soorten dieren te zien zijn, zoals een giraf, olifant, tijger, haaien, etc.

Slide 4 - Open question

Meervoud.

Eén gezin, twee ....
A
gezinen
B
gezinnen
C
gezenen
D
gezinden

Slide 5 - Quiz

Een oranje dier met
strepen...

Slide 6 - Open question

Als je heel erg blij bent, dan ben je heel erg ....
A
gelukkig
B
boos
C
verdrietig
D
bang

Slide 7 - Quiz

Vijfde, zesde, ....
A
vierde
B
eerste
C
zevende
D
achtste

Slide 8 - Quiz

Als je ergens bij bent, als iets gebeurd, dan ben je een ....
A
man
B
ziener
C
zichtbaar
D
getuige

Slide 9 - Quiz

Meervoud.

Eén kabouter, twee ...

Slide 10 - Open question

Als je iets haat, dan heb je er een ... aan

Slide 11 - Open question

Wat is een ander woord voor heel erg speciaal?
A
interessant
B
anders
C
intens
D
buitengewoon

Slide 12 - Quiz

Wat sla je in een plank met een hamer?

Slide 13 - Open question

Taal 
We oefenen met:
  • eigennamen
  • bijwoorden
  • werkwoord + vorm

Slide 14 - Slide

Wat is de eigennaam? Denk aan hoofdletters.
ik ga op vakantie naar spanje.
A
Ga
B
Vakantie
C
Spanje
D
Ik

Slide 15 - Quiz

Wat is de eigennaam? Denk aan hoofdletters.
oma marie loopt in baarn.
A
Oma, Marie
B
Marie, Baarn
C
Loopt, Baarn
D
Marie, In

Slide 16 - Quiz

Wat is de eigennaam? Denk aan hoofdletters.
de boot vaart in de maas.
A
Boot
B
Vaart
C
In
D
Maas

Slide 17 - Quiz

Wat is het bijwoord? Denk aan de vraag: hoe?
De man rent snel.
A
De
B
man
C
rent
D
snel

Slide 18 - Quiz

Wat is het bijwoord? Denk aan de vraag: hoe?
Blij zegt de juf dat het goed gaat.

Slide 19 - Open question

Wat is het werkwoord?

Mijn boeken lees ik in bed.
A
lees
B
mijn boeken
C
ik
D
bed

Slide 20 - Quiz

Welke vorm heeft het werkwoord?

Mijn boeken lees ik in bed.
A
ik-vorm
B
hij-vorm
C
wij-vorm

Slide 21 - Quiz

Welke vorm heeft het werkwoord? Kies uit: ik-vorm, hij-vorm, wij-vorm.
Mama loopt naar huis.

Slide 22 - Open question

Wat is de regel van de ik-vorm?
A
hele werkwoord -en
B
ik-vorm +t
C
hele werkwoord

Slide 23 - Quiz

Wat is de regel van de hij-vorm?
A
hele werkwoord -en
B
ik-vorm +t
C
hele werkwoord

Slide 24 - Quiz

Wat is de regel van de wij-vorm?
A
hele werkwoord -en
B
ik-vorm +t
C
hele werkwoord

Slide 25 - Quiz

Wat heb ik vandaag geleerd?

Slide 26 - Open question