3.1 Zouten

3.1 Zouten
1 / 27
next
Slide 1: Slide
ScheikundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

3.1 Zouten

Slide 1 - Slide

Deze les
  • Uitleg zouten
  • Overzicht bindingstypen
  • Maken opdracht: metalen vs zouten
  • Maken vragen 9, 13, 14
  • Uitleg verhoudingsformules en naamgeving zouten
  • Maken vragen 11, 12, 16

  • Lezen 3.1 
  • Maken vraag 15


Slide 2 - Slide

Leerdoelen


  • Je kunt van een willekeurig ion het atoommodel beschrijven volgens Bohr: welke en hoeveel deeltjes zijn aanwezig en waar bevinden deze zich.
  • Je kunt de verhoudingsformule opstellen van een zout bestaande uit enkelvoudige ionen.
  • Je kunt de naam geven van een zout bij een gegeven verhoudingsformule, inclusief eventuele romeinse cijfers.

Slide 3 - Slide

Zouten
  • Combinatie van metaal- en niet-metaalatoom.
  • Wordt gevormd doordat metaalatoom elektron(en) weggeeft aan niet-metaalatoom.
  • Hierdoor worden geladen deeltjes gevormd: ionen.



Slide 4 - Slide

Ionen

  • Neutraal atoom heeft gelijk aantal protonen (+) en elektronen (-).
  • Ion heeft afwijkend aantal elektronen, waardoor een geladen deeltje ontstaat.
  • Metaalatomen vormen positief geladen ionen, doordat ze elektronen weggeven, bijv. Na+ en Ca2+.
  • Niet-metaalatomen vormen negatieve ionen, bijv. Cl- en O2-.



Slide 5 - Slide

Hoeveel protonen heeft een fluoride-ion (F-)?
A
8
B
9
C
10
D
19

Slide 6 - Quiz

Hoeveel elektronen heeft een titaan(II)ion (Ti2+)?
A
20
B
22
C
24
D
26

Slide 7 - Quiz

Hoeveel neutronen heeft een kalium-ion (K+, isotoop K-41)?
A
18
B
19
C
20
D
22

Slide 8 - Quiz

Ionbinding


  • Aantrekking tussen + en - ionen noem je de ionbinding.

  • In zout zijn ionen gerangschikt in een ionrooster.

Slide 9 - Slide

Overzicht bindingstypen

Kun je het complete plaatje nu uitleggen?


Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Opdracht: metalen vs zouten
  1. Maak een schets van een metaalrooster en een ionrooster. 
  2. Leg aan de hand van de roosters uit waarom een metaal buigzaam is, terwijl een zout bros is.
  3. Leg uit waarom een zout alleen stroom kan geleiden in vloeibare of opgeloste vorm, terwijl een metaal ook als vaste stof stroom kan geleiden.

Slide 12 - Slide

Aan de slag
  • Lezen 3.1 blz. 63
  • Maken 3.1 vragen 9, 13, 14

Slide 13 - Slide

Verhoudingsformules
  • De formule van een zout wordt de verhoudingsformule genoemd (dus geen molecuulformule!).
  • Deze formule geeft de verhouding weer tussen de ionen.
  • De lading van de ionen bepaald de verhouding: een zout heeft geen netto lading (evenveel + als - lading).

Slide 14 - Slide

Voorbeeld 1: keukenzout
  • Keukenzout is de triviale naam voor de rationele (=chemische) naam van natriumchloride (Binas 66A).
  • Bestaat uit natriumionen en chloride-ionen.
  • Na+ en Cl- (Binas 40A)
  • Netto lading 0, dus van beide 1 nodig. 
  • Verhoudingsformule = NaCl

Slide 15 - Slide

Voorbeeld 2: koper(I)sulfide
  • Koper(I)ionen en sulfide-ionen.
  • Cu+ en S2- (Binas 40A)
  • Netto lading 0, dus 2 Cu+ nodig en 1 S2-
  • Verhoudingsformule = Cu2S
Koperionen kunnen 1+ en 2+ zijn. Het Romeinse cijfer geeft de lading aan, zodat je weet welk ion aanwezig is.

Slide 16 - Slide

Voorbeeld 1: aluminiumoxide
  • Aluminiumionen en oxide-ionen.
  • Al3+ en O2- (Binas 40A)
  • Netto lading 0, dus 2 Al3+ (6+ totaal) nodig en 3 O2- (6- totaal)
  • Verhoudingsformule = Al2O3

Slide 17 - Slide

Wat is de verhoudingsformule van kaliumfluoride?
A
KF
B
K2F
C
KF2
D
K2F2

Slide 18 - Quiz

Wat is de verhoudingsformule van Magnesiumchloride?
A
MgCl
B
Mg2Cl
C
MgCl2
D
Mg2Cl2

Slide 19 - Quiz

Aan de slag
  • Lezen 3.1 blz. 64
  • Maken 3.1 vragen 11, 12, 16

Slide 20 - Slide

Naamgeving zouten

  • Eerste ion krijgt naam van atoomsoort.
  • Als metaal-ion verschillende ladingen kan hebben, geef je erachter met Romeinse cijfers aan welk ion wordt bedoeld.
  • Als het metaal-ion altijd dezelfde lading heeft, gebruik je geen Romeins cijfer.
  • Tweede ion krijgt uitgang -ide.
  • Bijv. natriumchloride of ijzer(II)chloride

Slide 21 - Slide

Voorbeeld 1

  • Gegeven verhoudingsformule: K2O
  • In Binas 40A beide ionen opzoeken: K+ en O2-
  • Kaliumion is altijd 1+, dus geen Romeins cijfer nodig.
  • De naam is dus kaliumoxide.

Slide 22 - Slide

Voorbeeld 2

  • Gegeven verhoudingsformule: Hg2O
  • In Binas 40A beide ionen opzoeken: Hg+ of Hg2+ en O2-
  • In de verhoudingsformule staan 2 kwikionen en 1 oxide-ion.
  • 1 Oxide-ion = 2-, dus moet er 2+ zijn (netto lading = 0).
  • 2 x Hg+ = 2+
  • De naam is dus kwik(I)oxide.

Slide 23 - Slide

Wat is de naam van Na2O
A
Natriumoxide
B
Dinatriumoxide
C
Natriumzuurstof
D
Natrium(II)oxide

Slide 24 - Quiz

Wat is de naam van CuO
A
Koperoxide
B
Koper(I)oxide
C
Koper(II)oxide
D
Koper(III)oxide

Slide 25 - Quiz

Wat is de naam van NO2
A
Stikstofoxide
B
Stikstof(I)oxide
C
Stikstof(II)oxide
D
Stikstofdioxide

Slide 26 - Quiz

Even oefenen
Maken 3.1 vraag 15 

Slide 27 - Slide