Voornaamwoordelijk bijwoord?
Voorbeeldje:
1. Ik neem het boek uit de kast (Ik neem het boek eruit).
2. Ik kijk niet naar die film (Ik kijk er niet naar).
3. Ik zal nadenken over jouw voorstel (Ik zal ... nadenken).
Uitleg: voorzetsel en naamwoord > Hij zit op de stoel (erop)