1. Mijn zus vertelde een grappig verhaal.
2. Komt je broer pizza eten?
3. De winkelier heeft zijn producten afgeprijsd.
4. Zal ik de kamer stofzuigen?
5. De tweedeklassers bereiden het proefwerk voor.
6. Maken de leerlingen hun huiswerk af?
VB. Mijn Zus / vertelde / een grappig verhaal
ond pv - wwg LV