avoir-être getallen 0-20 bez vnw

avoir-être/ bez.vnw/getallen
We oefenen we met het complete werkwoord avoir-être, de getallen tm 20 en het bezittelijk voornaamwoord.

1 / 36
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

avoir-être/ bez.vnw/getallen
We oefenen we met het complete werkwoord avoir-être, de getallen tm 20 en het bezittelijk voornaamwoord.

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Avoir - être
We behandelen vandaag het hele werkwoord avoir + être

Slide 3 - Slide

Persoonlijke voornaamwoorden
hij
wij
zij/ze (man)
zij/ze (vrouw)
zij
men
jullie
ik
u
jij
je
nous
vous
ils
elles
tu
il
elle
on

Slide 4 - Drag question

Etre (zijn)

Je suis
Tu es
Il, elle, on, c' est

nous sommes
vous êtes
ils, elles sont
Avoir (hebben)

J'ai
Tu as
Il, elle, on a

nous avons
vous avez
ils, elles ont
schrijf in je schrift met de vertaling erbij

Slide 5 - Slide

elles (avoir)
A
avons
B
sont
C
ont
D
avez

Slide 6 - Quiz

nous (avoir)
A
sommes
B
ont
C
avez
D
avons

Slide 7 - Quiz

elle (avoir)
A
as
B
est
C
ont
D
a

Slide 8 - Quiz

Vous (être)
A
êtes
B
avez
C
ont
D
sommes

Slide 9 - Quiz

Tu (être)
A
as
B
est
C
es
D
a

Slide 10 - Quiz

Marie et Pierre (être)
A
est
B
sont
C
ont
D
sommes

Slide 11 - Quiz

A. optreden

B. ontdekt worden

C. zin hebben om te 

A. zij  heeft
B. zij zijn
C.  jij/je  hebt
D.  wij/we  zijn
E. jij / je bent
F. wij hebben
1.  nous  avons
2.  tu  es
3.  ils  sont
4.  tu  as
5.  nous  sommes
6.  elle  a

Slide 12 - Drag question

A. optreden

B. ontdekt worden

C. zin hebben om te 

A. u heeft/jullie hebben
B. zij zijn
C.  ik  ben
D.  men  is 
E.  ik  heb
F. jullie  zijn / u bent
1.  vous  avez
2.  j' ai
3.  elles  sont
4.  je  suis
5.  on  est
6. vous  êtes

Slide 13 - Drag question

Slide 14 - Slide

Quatorze
A
15
B
14
C
11
D
4

Slide 15 - Quiz

dix-sept
A
7
B
15
C
17
D
13

Slide 16 - Quiz

huit
A
18
B
6
C
3
D
8

Slide 17 - Quiz

cinq
A
5
B
15
C
4
D
10

Slide 18 - Quiz

douze
A
2
B
19
C
12
D
9

Slide 19 - Quiz

dix
A
6
B
20
C
10
D
13

Slide 20 - Quiz

quinze
A
15
B
16
C
5
D
8

Slide 21 - Quiz

6
13
12
2
17
DIX-SEPT
DEUX
DOUZE
TREIZE
SIX

Slide 22 - Drag question

Tekst
DIX-HUIT
VINGT
CINQ
QUATRE
UN
1
4
5
20
18

Slide 23 - Drag question

Neem ook bron H Hfd 1 (pagina 124)voor je!

Slide 24 - Slide

Wat is een bezittelijk voornaamwoord?

Slide 25 - Mind map

Het bezittelijk voornaamwoord staat voor een...
A
...werkwoord
B
...een lidwoord
C
...zelfstandig naamwoord
D
...een voorzetsel

Slide 26 - Quiz

Noem een aantal bezittelijk voornaamwoorden in het Nederlands

Slide 27 - Mind map

                             R = uit je hoofd leren
        De vorm van het bezittelijk voornaamwoord

Slide 28 - Slide

T 1 = toepassen (oefeningen maken)
voorbeelden
1. Marc est mon frère.
2. Ils sont tes parents.
3. C'est sa maison
4. C'est notre voiture.
5. Ce sont vos livres.
6. Ils font leurs devoirs.

Slide 29 - Slide

de gum = la gomme

mijn gum
A
mon gomme
B
mes gomme
C
ma gomme
D
je gomme

Slide 30 - Quiz

de pen = le stylo
jouw pen
A
ta stylo
B
tu stylo
C
ton stylo
D
tes stylos

Slide 31 - Quiz

la soeur = de zus

mijn zus
A
ma soeur
B
mon soeur
C
mes soeurs
D
je soeur

Slide 32 - Quiz

de père = de vader

jouw vader
A
tes pères
B
ton père
C
ta père
D
tu père

Slide 33 - Quiz

zijn favoriete vak

het favoriete vak = la matière préférée
A
sa matière préférée
B
son matière préférée
C
les matière préférée
D
les matières préférées

Slide 34 - Quiz

LET OP! 1.0

Slide 35 - Slide

Let op 2.0 !
Als het zelfstandig naamwoord vrouwelijk enkelvoud is en met een klinker of stomme h begint: altijd mon, ton of son!
Amélie est mon amie.  = Amélie is mijn vriendin.
C'est son équerre.         = Dat is zijn geodriehoek.


Slide 36 - Slide