Verander de zinnen van tijd.
1. De computer staat op mijn bureau.
2. De hond at een koekje.
3. Kom jij ook op mijn verjaardag?
4. De film begon vijf minuten later.
5. Alle leerlingen gingen naar de gymzaal.
6. In het pretpark lopen veel scholieren.
7. De winkel opende de deuren wat later.
8. Help jij me met mijn huiswerk?