Zinsvolgorde en want en omdat

Zinsvolgorde
Zet de woordjes op de goede plaats in de zin.
1 / 43
next
Slide 1: Slide
NT2Voortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

This lesson contains 43 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Zinsvolgorde
Zet de woordjes op de goede plaats in de zin.

Slide 1 - Slide

naar het werk.
op de fiets
gaat
Hij

Slide 2 - Drag question

snel
ren
Ik
naar huis.

Slide 3 - Drag question

kijkt
De juf
alle leerlingen
naar

Slide 4 - Drag question

De hond
de tafel
onder
zit

Slide 5 - Drag question

van de man
de schoen
pakt
De kat

Slide 6 - Drag question

vandaag
plukt
De jongen
de groente

Slide 7 - Drag question

vinden
De meisjes
in de kast
de sleutels

Slide 8 - Drag question

De oude meneer
naar de tv
elke dag
kijkt

Slide 9 - Drag question

helemaal
zijn
De boeken
kapot

Slide 10 - Drag question

Klas P1a
goed 
heeft
gewerkt

Slide 11 - Drag question

Slide 12 - Video

Een zin maken met omdat 
Als een zin begint met omdat of als staat wie of wat op de 1e plaats, dan de rest en het werkwoord achteraan:

Ik blijf thuis,              omdat          ik      hoofdpijn  heb.
Ik geef een feestje,  omdat          ik      jarig             ben.

Slide 13 - Slide


Ik ben blij, omdat /nu /schijnt/de zon/

Slide 14 - Open question


Iedereen is vrolijker, omdat / is / het / mooi weer /

Slide 15 - Open question


's Morgens kan ik niet eten,
want ik denk aan jou...
's Middags kan ik niet eten,
want ik denk aan jou...
's Avonds kan ik niet eten,
want ik denk aan jou...

's Nachts kan ik niet slapen,




want ik heb honger !!!

Slide 16 - Slide

We hebben tot nu toe Omdat en Als gebruikt om van 2 korte zinnen 1 lange zin te maken.
Als je Omdat of Als gebruikt, verandert de volgorden in de zin
omdat -> reden
als-> tijdstip

Het woord Want geeft ook de reden aan, maar de volgorde in de zin verandert niet.

Slide 17 - Slide

want
Je kunt ook het woord want gebruiken om van 2 zinnen 1 lange zin te maken.
Een zin die met want begint, is een hoofdzin.

In een hoofdzin staat wie/wat op de 1e plaats, dan het 1e werkwoord, dan de rest en daarna het 2e werkwoord.

Slide 18 - Slide

WANT -> eerst wie/wat, dan 1e werkwoord, dan rest
Hij kan vandaag niet naar school komen.
               Hij heeft straks een Corona-test.

Hij kan vandaag niet naar school komen,
want     hij heeft straks een Corona-test.

Slide 19 - Slide

na WANT -> eerst wie/wat, dan 1e werkwoord, dan rest
Zij is verdrietig. Zij mist haar vriendje.

Zij is verdrietig,
want    zij        mist         haar vriendje.

Slide 20 - Slide

na WANT-> eerst wie/wat, dan 1e werkwoord, dan rest, dan 2e werkwoord
Ik heb goed mijn best gedaan.
             Ik wilde graag een goed cijfer halen.

Ik heb goed mijn best gedaan,
want    ik      wilde       graag een goed cijfer     halen.

Slide 21 - Slide

Goed of fout:
Ik ga eten koken, want ik honger heb.
A
Goed
B
Fout

Slide 22 - Quiz

antwoord:



Ik ga eten, want     ik     heb      honger.

Slide 23 - Slide

Goed of fout:
Ik ben een beetje moe,
want ik heb 15 km gefietst.
A
Goed
B
Fout

Slide 24 - Quiz

antwoord:
Ik ben een beetje moe,
want    ik     heb    15 km    gefietst.

Slide 25 - Slide


Ik hoef niet te lopen, want


A
ik met de bus ben.
B
met de bus ik ben.
C
ik ben met de bus.
D
ik met de bus ben.

Slide 26 - Quiz

Ik ben nu buiten, maar
A
ik naar binnen wil heel graag.
B
ik wil heel graag naar binnen.
C
ik heel graag naar binnen wil.
D
heel graag ik naar binnen wil.

Slide 27 - Quiz



Ik ben met de auto, want
A
mijn fiets is kapot.
B
mijn kapot is fiets.
C
mijn fiets kapot is.
D
mijn is kapot fiets.

Slide 28 - Quiz

Ik ga naar de Jumbo of
A
ik ga toch naar de Aldi.
B
ik toch ga naar de Aldi.
C
toch ik ga naar de Aldi.
D
naar de Aldi.

Slide 29 - Quiz



Ik wil graag verhuizen, want
A
ik een huis met een tuin wil.
B
ik met een tuin wil een huis.
C
een huis met een tuin ik wil.
D
ik wil een huis met een tuin.

Slide 30 - Quiz

Ik koop nieuwe schoenen, omdat
A
mijn hond kapot gebeten heeft ze.
B
kapot gebeten mijn hond heeft ze.
C
mijn hond ze kapot heeft gebeten.
D
mijn hond ze heeft gebeten kapot.

Slide 31 - Quiz



Ik heb mijn tas ingepakt, want

A
ga ik slapen bij mijn tante.
B
ik ga bij mijn tante slapen.
C
bij mijn tante ga ik slapen.
D
bij mijn tante slapen ik ga.

Slide 32 - Quiz

Maak 1 zin en gebruik: want
Het is een lichte huiskamer. De
ramen zijn groot.

Slide 33 - Open question

Maak 1 zin en gebruik omdat:
Ik loop 's avonds niet graag
alleen buiten. Ik ben bang in het
donker.

Slide 34 - Open question

Maak 1 zin en gebruik maar..
Mijn kinderen gaan graag
naar de kinderboerderij. Zij gaan ook graag naar
de bioscoop.

Slide 35 - Open question

Jantje bestelt een pizza bij de pizzeria.
''Wil je hem in 4 of in 12 stukken?",
vraagt de pizzabakker.
"In 4 stukken graag", antwoordt Jantje,
"want ik kan er echt geen 12 opeten!"

Slide 36 - Slide

Een zin met en, maar, dus, of werkt op dezelfde manier als een zin met want:

Je kunt de woorden want, en, maar, dus en of gebruiken om van 2 zinnen 1 zin te maken.
Na één van deze woorden komt een hoofdzin.

In een hoofdzin staat wie/wat op de 1e plaats, dan het 1e werkwoord, dan de rest en daarna het 2e werkwoord:

Slide 37 - Slide

Na en, maar, want, dus en of verandert er eigenlijk niets.
 Je wilt goed Nederlands leren. Je moet veel oefenen.     
          Je   wilt        goed Nederlands leren,
dus   je   moet     veel                             oefenen.

 Ik loop naar de winkel. Ik ga met de fiets.
           Ik           loop          naar de winkel,
of       ik           ga              met de fiets.

Slide 38 - Slide

Na en, maar, want, dus en of verandert er eigenlijk niets.
Mijn man is 50. Ik ben 48 jaar oud.
Mijn man is 50
en         ik               ben   48 jaar oud.
    
Ik wil naar binnen. De deur is op slot.            
Ik wil naar binnen,
maar   de deur   is        op slot.


Slide 39 - Slide

<iframe style="max-width:100%" src="https://wordwall.net/nl/embed/1ffa18e112054a1b9523ef4de515aece?themeId=53&templateId=8&fontStackId=0" width="500" height="380" frameborder="0" allowfullscreen></iframe>

Slide 40 - Slide

<iframe style="max-width:100%" src="https://wordwall.net/nl/embed/68878af8eba1482c91822a669df40fe9?themeId=46&templateId=73&fontStackId=0" width="500" height="380" frameborder="0" allowfullscreen></iframe>

Slide 41 - Slide

Zelfstandig werken

Slide 42 - Slide

Slide 43 - Slide