v4 - vr221124

1 / 14
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 14 slides, with text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Qu'est-ce qu'on va faire?
  • Test
  • Corriger
  • Les devoirs

timer
1:00

Slide 2 - Slide

Corriger ex. 11
Page 40

Slide 3 - Slide

Grammaire: bijwoord
Het blonde meisje zingt zachtjes een liedje. 

Bijvoeglijk naamwoord:
  • zegt iets over een zelfstandig naamwoord 

Bijwoord:
  • zegt iets over een werkwoord, een bijvoeglijk naamwoord, een ander bijwoord óf een hele zin

Slide 4 - Slide

Bijwoord
1. Bijvoeglijk naamwoord eindigt op klinker: + ment 
poli -> poliment - vrai -> vraiment  

2. Bijvoeglijk naamwoord eindigt op medeklinker: éérst vrouwelijk maken, dán + ment 
heureux -> heureuse -> heureusement

Slide 5 - Slide

Bijwoord uitzonderingen
1. Bijvoeglijk naamwoord eindigt op -ant:  -ant wordt -amment
méchant -> méchamment

2. Bijvoeglijk naamwoord eindigt op -ent: -ent wordt -emment
évident - évidemment 

Worden beide hetzelfde uitgesproken

Slide 6 - Slide

Onregelmatige vormen
bijvoeglijk nw
bijwoord
vertaling
bon
bien
goed
meilleur
mieux
beter
mauvais
mal
slecht
gentil
gentiment
aardig
long
longtemps
lang
rapide
vite 
snel

Slide 7 - Slide

Uitdrukkingen
  1. travailler dur - hard werken
  2. coûter cher / payer cher - duur zijn / er veel voor betalen 
  3. parler haut / parler bas - hoog / laag praten
  4. sentir bon / sentir mauvais - goed / slecht voelen
  5. faire pareil - hetzelfde doen 

Slide 8 - Slide

Un petit exercice: remplis et traduis
  1. Tu peux (lent) dire ton nom? 
  2. Les garçons ont (vrai) beaucoup mangé. 
  3. La vieille dame est (doux) tombé sur la terre. 
  4. Une nouvelle Iphone, ça coute (cher)!
  5. Vous pouvez parler (bas) s'il vous plaît?

Slide 9 - Slide

Corriger ex. 11A
  1. domweg perdu bijwoord
  2. eerlijk fille bijvoeglijk naamwoord
  3. gul remercié bijwoord
  4. egoïstisch il (Louis) bijvoeglijk naamwoord
  5. zelden arrive bijwoord
  6. aardig parle bijwoord
  7. echt content bijwoord

Slide 10 - Slide

Corriger ex. 11B
  1.  facile facilement
  2.  libre librement
  3. franc franchement
  4. patient patiemment
  5. doux doucement

Slide 11 - Slide

Corriger ex. 11C
  1. méchamment
  2. naturellement
  3. vite/rapidement
  4. cher
  5. gentiment
  6. poliment
  7. absolument
  8. mieux

Slide 12 - Slide

Corriger ex. 11D
  1. 1 Jean a trouvé un portable. Il a longtemps réfléchi : faut-il aller à la police / gendarmerie ?
  2. Son copain Vincent dit : évidemment / naturellement, il faut rendre le portable à son propriétaire !
  3. Et son frère est d'accord : Ton ami / copain a absolument raison.
  4. Alors, / Donc, Jean va à la gendarmerie. Heureusement, les policiers / gendarmes retrouvent vite / rapidement le propriétaire.
  5. Le propriétaire est vraiment très content !

Slide 13 - Slide

Les devoirs
Mardi le 26 novembre

Apprendre:blokje lire et ecrire page 104/105
Faire: ex. 11EFG


Slide 14 - Slide