2Ba en 2Bb w4 L1

• Engels
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 2

Wat hebben wij vorige week geleert?

1. 

2.

Wat hebben wij vorige week geleert?

1. Persoonlijke voornaamwoorden

2.

Wat hebben wij vorige les geleert?

1. Persoonlijke voornaamwoorden

2.Bezittelijke voornaamwoorden

Spreken strategieën 

1. Vocabulary                   (Woordenschat)

2. Grammer                      (Grammatica)

3. Pronunciation            (Uitspraak)

Spreken strategieën 

1. Vocabulary                   (Woordenschat)

Spreken strategieën 

2. Grammer                  (Grammatica)

Wij zijn al begonnen met Grammatica... (oefenen oefenen en …)

(Persoonlijk en Bezittelijke voornaamwoorden) 

Spreken strategieën 

3.Pronunciation                 (Uitspraak)

Die gaan wij volgende les doen!

Expressions

A.

B.

C.

D.

Expressions

A. Je vraagt wa iemand lekker vindt

B.

C.

D.

A. Je vraagt wa iemand lekker vindt

1. Wat is je lievelingsgerecht?  (NL)

A. Je vraagt wa iemand lekker vindt

1. Wat is je lievelingsgerecht?      (NL)

1. What's your favourite dish?      (En)

A. Je vraagt wa iemand lekker vindt

2. Wat denk je van een loempje      (NL)

A. Je vraagt wa iemand lekker vindt

2. Wat denk je van een loempje      (NL)

2. How about a spring roll?

A. Je vraagt wa iemand lekker vindt

3. Zou je oesters willen proberen.      (NL)

A. Je vraagt wa iemand lekker vindt

3. Zou je oesters willen proberen.      (NL)

3. Would you try eating oysters?         (En)

Expressions

A. Je vraagt wat iemand lekker vindt

B. Je zeg wat je (niet) lekker vindt      

C.

D.

B. Je zegt wat je (niet) lekker vindt

1. Ik heb liever minraalwater dan ijstee.      (NL)

B. Je zegt wat je (niet) lekker vindt

2. Ik ben dol op dit voorgerecht met garnalen.      (NL)

B. Je zegt wat je (niet) lekker vindt

1. Ik heb liever minraalwater dan ijstee.      (NL)

1. I prefer mineral water to ice tea.         (En)

B. Je zegt wat je (niet) lekker vindt

2. Ik ben dol op dit voorgerecht met garnalen.      (NL)

2. I just love this starter with prawns.         (En)

B. Je zegt wat je (niet) lekker vindt

3. Ik ben gek op mijn moeders worteltaart.      (NL)

B. Je zegt wat je (niet) lekker vindt

3. Ik ben gek op mijn moeders worteltaart.      (NL)

3. I'm mad about my mum's carrot cake .           (En)

B. Je zegt wat je (niet) lekker vindt

4. Ik vind pindakaas vies.      (NL)

B. Je zegt wat je (niet) lekker vindt

4. Ik vind pindakaas vies.          (NL)

4. I can't stand peanut butter. (En)

Huiswerk

Maak de opdrachten 1.3  1 tot en met 6 af