1. In een zin met twee werkwoorden naast elkaar.
Terwijl Jason de hond uitlaat, luistert hij naar een muziekje.
2. Tussen de delen van een opsomming (behalve voor het woord of/en).
Tjerk heeft een zeiltocht gemaakt langs Vlieland, Terschelling en Ameland.
3. Voor voegwoorden, zoals: omdat, maar, terwijl, zodat, nadat, toen, want.
Let op: bij het voegwoord en gebruik je geen komma.
Mila kijkt vaak Duitstalige series, omdat ze Duits wil leren.