Klas 2 Start schooljaar quiz
1 / 26
Lesson duration is: 45 minItems in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
0
Slide 3 - Video
Slide 4 - Slide
Q1: Tel verder: trois, quatre, cinq, ...
Slide 5 - Open question
Q2; Tef af: douze, onze, dix, ...
Slide 6 - Open question
Q3: Welk antwoord kan je geven op de vraag: 'Bonjour, Comment ça va?'
A
Au revoir
B
Merci
C
Oui, ça va.
D
S'il vous plait
Slide 7 - Quiz
Q4: Wat is de stam van het regelmatige werkwoord "travailler"?
Slide 8 - Open question
Q5: Wat is de tu-vorm van het werkwoord 'travailler'?
A
tu travaille
B
tu travailles
C
tu travaillons
D
tu travaillez
Slide 9 - Quiz
Q6: Nu nemen we het ww 'donner'.
Wat is de nous-vorm?
Wat is de nous-vorm?
A
nous donne
B
nous donnes
C
nous donnons
D
nous donnez
Slide 10 - Quiz
Q7: Wat betekent het onregelmatig werkwoord ALLER in het Nederlands?
Slide 11 - Open question
Q8: Wat betekent de zin:
Je vais à Paris.
Je vais à Paris.
A
Ik ga naar Parijs.
B
Je gaat naar Parijs.
C
Hij gaat naar Parijs.
D
Wij gaan naar Parijs.
Slide 12 - Quiz
Q9: Jullie hebben ook de onregelmatige ww AVOIR en ÊTRE gehad. Wat betekenen die?
Slide 13 - Open question
Q7 Bij welk werkwoord horen deze vormen?
AVOIR (hebben)
ÊTRE (zijn)
Nous sommes
Je suis
Tu as
Vous avez
Ils sont
Elle est
On a
Nous avons
Il a
J'ai
Ils ont
Vous êtes
Slide 14 - Drag question
Q11: Tu as quel âge? Geef een antwoord in het Frans
Slide 15 - Open question
Q12. Welke vorm van het bijvoeglijk naamwoord is correct? La (grand) maison.
A
grand
B
grande
C
grands
D
grandes
Slide 16 - Quiz
Q12: Zie onderstaande bezittelijke voornaamwoorden. Maak de juiste combinaties.
MIJN
JOUW
ZIJN/HAAR
mon
ton
son
ta
tes
mes
ses
ma
sa
Slide 17 - Drag question
Slide 18 - Slide
Q14:Welk antwoord past bij de vraag: "Quelle est ta couleur préférée?"
A
Oui
B
Non
C
Rouge
D
Maison
Slide 19 - Quiz
Q15: Welk getal is SEIZE?
A
13
B
14
C
15
D
16
Slide 20 - Quiz
Q16: Welk getal is SOIXANTE-SIX?
A
57
B
66
C
76
D
67
Slide 21 - Quiz
Q17: Welk getal is QUATRE-VINGT-QUINZE
A
24
B
85
C
94
D
95
Slide 22 - Quiz
Q18 Welke vertaling hoort bij:
Ik ben 13 jaar.
Ik ben 13 jaar.
A
J'ai treize ans.
B
Je suis treize ans.
C
Je donne treize ans.
D
Je vais treize ans.
Slide 23 - Quiz
Q19:"Dimanche, c'est la fête!". Op welke dag is het feest?
Slide 24 - Open question
Q20 Wat is de juiste vertaling van..
Het is kwart voor drie.
Het is kwart voor drie.
A
Il est trois heures.
B
Il est trois heures et quart.
C
Il est trois heures et demie.
D
Il est trois heures moins le quart.
