Oefenen woordsoorten trede 4

Woordsoorten
grammatica trede 4
1 / 37
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Woordsoorten
grammatica trede 4

Slide 1 - Slide

Welke woordsoorten heb je deze trede geleerd?

Slide 2 - Open question

het gekuste meisje
gekuste =
A
ZN
B
LW
C
BN
D
VZ

Slide 3 - Quiz

Het grappige meisje heet Sophia.
grappige =
A
LW
B
ZN
C
BN
D
VZ

Slide 4 - Quiz

Het gelukkige echtpaar gaf elkaar een ring.
echtpaar =
A
LW
B
ZN
C
VZ
D
BN

Slide 5 - Quiz

Toen de schreeuwende demonstrant in de lantaarnpaal klom, werd hij meteen gearresteerd.
___
A
bn
B
zn
C
vz
D
lw

Slide 6 - Quiz

De
A
lw
B
zn
C
vz
D
bn

Slide 7 - Quiz

Wat is geen voorzetsel?
A
op
B
tijdens
C
met
D
lang

Slide 8 - Quiz

Uit de mooie school.
De juiste volgorde is:
A
vz, bn, zn, lw
B
lw, bn, zn, vz
C
vz, lw, bn, zn

Slide 9 - Quiz

Wat voor woordsoort is het volgende woord?
vanwege
A
vz
B
zn
C
lw
D
bn

Slide 10 - Quiz

Melissa en Anna hebben het huiswerk in hun agenda geschreven.
Melissa = ...
A
zn
B
lw
C
vz
D
bn

Slide 11 - Quiz

Het gelukkige echtpaar gaf elkaar een ring.
Het=
A
LW
B
ZN
C
BN
D
VZ

Slide 12 - Quiz

Wat is geen zelfstandig naamwoord?
A
roepen
B
kleding
C
schaal
D
kerstkaart

Slide 13 - Quiz

Er zijn veel bezoekers op het festival.
op = ....
A
LW
B
ZN
C
BN
D
VZ

Slide 14 - Quiz


Wie heeft de mooiste prijs gewonnen?
Prijs = .....
A
vz
B
zn
C
bn
D
lw

Slide 15 - Quiz

Kijk naar de volgende zin. Welke woorden horen bij de onderstaande woordsoorten?Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken en niet alle woordsoorten 
hoef je te gebruiken.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
lidwoord
werkwoord
Voorzetsel
Op
maandag
zit
Naomi
aan
de
kassa.

Slide 16 - Drag question

Wat is GEEN voorzetsel?
A
Links
B
Uit
C
Op
D
Boven

Slide 17 - Quiz

Wat is GEEN zelfstandig naamwoord?
A
paard
B
school
C
liefde
D
mooi

Slide 18 - Quiz

Wat is wel een zelfstandig naamwoord?
A
Jan
B
in
C
de
D
mooie

Slide 19 - Quiz

Benoem de woordsoorten:
Woordsoorten zijn lastig.

'Woordsoorten' is
A
zelfstandig naamwoord
B
werkwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
voorzetsel

Slide 20 - Quiz

groen
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
voorzetsel
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 21 - Quiz

Schrijf een zin met drie zelfstandig naamwoorden.

Slide 22 - Open question

Schrijf een zin met twee bijvoeglijk naamwoorden.

Slide 23 - Open question

Schrijf een zin met twee voorzetsels.

Slide 24 - Open question

Woordsoorten vind ik....
😒🙁😐🙂😃

Slide 25 - Poll

WIT
De volgende vragen zijn voor niveau wit.

Slide 26 - Slide

Willem is jarig geweest.

geweest: hww, zww of kww?
A
hww
B
zww
C
kww

Slide 27 - Quiz

Zij zou naar school komen.

zou: hww, kww of zww?
A
hww
B
zww
C
kww

Slide 28 - Quiz

Kies hww/zww/kww.

Hij had geen zin om op te staan?
A
had = hww
B
had = zww
C
had = kww

Slide 29 - Quiz

Een hww komt altijd in combinatie met een zww/kww voor
A
waar
B
niet waar

Slide 30 - Quiz

Hij wordt een aardige docent.

wordt: hww, zww of kww?
A
kww
B
hww
C
zww

Slide 31 - Quiz

Later wordt mijn broer tandarts.

wordt: hww, zww of kww?
A
HWW
B
ZWW
C
KWW

Slide 32 - Quiz

Die jongen blijkt een taaie.

blijkt: hww, zww of kww?
A
HWW
B
ZWW
C
KWW

Slide 33 - Quiz

De leerlingen maken hun huiswerk.

maken: hww, zww of kww?
A
hww
B
zww
C
kww

Slide 34 - Quiz

Aniek is 14 jaar geworden.

is: hww, zww of kww?
A
HWW
B
ZWW
C
KWW

Slide 35 - Quiz

Mijn oma heeft de lekkerste appeltaart gebakken

heeft: hww, zww of kww?
A
hww
B
zww
C
kww

Slide 36 - Quiz

De leerlingen waren naar school gefietst.

gefietst: hww, zww of kww?
A
hww
B
zww
C
kww

Slide 37 - Quiz