woordsoorten en zinsdelen

Woordsoorten en zinsdelen 
1 / 34
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Woordsoorten en zinsdelen 

Slide 1 - Slide

Deze les
- Terugblik op de toets
- Doel van de les
- Uitleg
- Opdrachten

Slide 2 - Slide

Doelen
- Je kent het verschil tussen woordsoorten en zinsdelen.
- Je herkent lidwoordenn zelfstandige naamwoorden en werkwoorden.
-Je herkent de persoonsvorm en het onderwerp

Slide 3 - Slide

welke woordsoorten
ken je?

Slide 4 - Mind map

De appel valt niet ver van de boom.
A
5
B
7
C
6
D
8

Slide 5 - Quiz




De appel valt niet ver van de boom.
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
lidwoord

Slide 6 - Quiz




De appel valt niet ver van de boom.
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
lidwoord

Slide 7 - Quiz




De appel valt niet ver van de boom.


A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
lidwoord

Slide 8 - Quiz

Slide 9 - Video

Schrijf hier de drie lidwoorden op

Slide 10 - Open question

Wat is een zelfstandig naamwoord?
A
Is een woord voor een mens
B
Is een woord voor een mens of dier.
C
Is een woord voor een mens, dier of plant
D
Is een woord voor een mens, dier, plant of ding

Slide 11 - Quiz

Een mens, dier, plant, ding, naam of begrip vallen onder een zn.
A
Ja
B
Nee

Slide 12 - Quiz

Het zelfstandig naamwoord

Slide 13 - Slide

Werkwoorden

Slide 14 - Slide

breken
A
Breekte
B
Breekde
C
Brak

Slide 15 - Quiz

slapen
A
sliep
B
slaapde
C
slaapte

Slide 16 - Quiz

vriezen
A
vriesde
B
vroor
C
vrieste

Slide 17 - Quiz

Geven
A
Geefde
B
Gaf
C
Geefte

Slide 18 - Quiz

fluiten
A
fluitte
B
fluite
C
floot

Slide 19 - Quiz

schenken
A
schonk
B
schenkde
C
schenkte

Slide 20 - Quiz

werpen
A
wierp
B
werpte
C
werpde

Slide 21 - Quiz

zwijgen
A
zweegde
B
zweeg
C
zwijgde

Slide 22 - Quiz

vriezen
A
vriesde
B
vroor
C
vrieste

Slide 23 - Quiz

vechten
A
vechtte
B
vechtde
C
vocht

Slide 24 - Quiz


Grammatica - zinsdelen

Persoonsvorm, onderwerp en zinsdelen

Slide 25 - Slide

Wat zijn zinsdelen?

Welke 2 ken je nu ?

Hoe vind je ze? 



zinsdelen

Slide 26 - Mind map

Stappen

Als je zinnen gaat ontleden, dan moet je dat altijd volgens een vast stappenplan doen. 


1. Zoek de persoonsvorm van de zin op.


2. Verdeel de zin in zinsdelen.


3. Zoek het onderwerp van de zin op.



Slide 27 - Slide

Persoonsvorm

Slide 28 - Slide

De politie heeft een buurtonderzoek ingesteld.
______
A
persoonsvorm
B
geen persoonsvorm

Slide 29 - Quiz

De politie heeft een buurtonderzoek ingesteld.
__________
A
persoonsvorm
B
geen persoonsvorm

Slide 30 - Quiz

Kinderen waarschuwden hun ouders.
________________
A
persoonsvorm
B
geen persoonsvorm

Slide 31 - Quiz

Alle kinderen vinden de persoonsvorm in deze zin.
De persoonsvorm is:
A
kinderen
B
vinden
C
persoonsvorm
D
deze

Slide 32 - Quiz

Alle kinderen vinden de persoonsvorm in deze zin.
De persoonsvorm is:
A
kinderen
B
vinden
C
persoonsvorm
D
deze

Slide 33 - Quiz

Aan het werk
maak de opdrachten op de werkbladen
timer
1:00

Slide 34 - Slide