This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
H4: Hoe ondernemend ben jij?
timer
2:00
Slide 1 - Slide
H 4.3: Hoe verkoop ik mijn idee?
Terugblik paragraaf 4.2;
Doorlezen paragraaf 4.3;
Lesdoelen par. 4.3;
Uitleg;
Maken + bespreken opdrachten;
Huiswerk volgende les;
Reflectie.
Slide 2 - Slide
Op deze begroting maak je een inschatting van hoeveel geld je nodig hebt voor je bedrijf
A
financieringsplan
B
Investeringsbegroting
C
Resultatenbegroting
D
vreemd vermogen
Slide 3 - Quiz
In welk financieel plan staan de verwachte kosten van machines die vervangen moeten gaan worden?
A
Exploitatiebegroting
B
Investeringsbegroting
Slide 4 - Quiz
Stelling I : een investeringsbegroting geeft aan hoeveel geld je nodig hebt voor bedrijfsmiddelen om te starten.
Stelling II : een financieringsbegroting geeft aan hoe de investeringen betaald gaan worden.
A
Stelling I is juist
Stelling II is onjuist
B
Stelling I is onjuist
Stelling II is juist
C
Stelling I en II zijn juist
D
Stelling I en II zijn onjuist
Slide 5 - Quiz
Om een eigen bedrijf te kunnen starten heb je spullen nodig. Je maakt een .......begroting
A
investeringsbegroting
B
resultatenbegroting
C
financieringsbegroting
D
huishoudbegroting
Slide 6 - Quiz
In welke begroting vind je de verwachte inkomsten en uitgaven?
A
Investeringsbegroting
B
Financieringsbegroting
C
Exploitatiebegroting
D
Liquiditeitsbegroting
Slide 7 - Quiz
Wat komt niet voor op een investeringsbegroting
A
vlottende activa
B
omzet
C
aanloopkosten
D
liquide middelen
Slide 8 - Quiz
Doorlezen paragraaf 4.3
Slide 9 - Slide
Leerdoelen par. 4.3:
> Je kunt uitleggen wat marketing is;
> Je kunt het marktaandeel uitrekenen en toelichten;
> Je kent de marketingmix en kunt deze toepassen;
> Je kunt uitleggen hoe je de verkoop kan bevorderen en hoe je de consument kan beïnvloeden.
Slide 10 - Slide
Lesdoel
Je kunt uitleggen wat marketing is.
Slide 11 - Slide
Marketing
Marketing heeft betrekking op alle activiteiten die een bedrijf uitvoert om de verkoop van producten of diensten te stimuleren.
Slide 12 - Slide
Lesdoel
Je kunt het marktaandeel uitrekenen en toelichten.
Slide 13 - Slide
Marktaandeel
Marktaandeel is het aandeel wat een bedrijf in handen heeft van de totale markt.
Dit aandeel wordt uitgedrukt in een percentage van de afzet of de omzet.
Slide 14 - Slide
Formule marktaandeel
Eigen omzet : totale omzet = marktaandeel
of
Eigen afzet : totale afzet = marktaandeel
Slide 15 - Slide
Voorbeeld marktaandeel
In Den Haag heb je een aantal bakkers en die verkopen allemaal croissantjes. Samen verkopen ze 1 miljoen croissantjes per jaar. Bakker Segaar verkoopt in datzelfde jaar 150.000 croissantjes.
Een TV bij Mediamarkt kost € 999. Dit is een voorbeeld van
A
penetratieprijs
B
afroomprijs
C
psychologische prijs
Slide 30 - Quiz
Een marktaandeel is
A
het deel van de totale markt van alle producten die te koop zijn
B
de afzet van een bedrijf als percentage van de totale afzet van dat product
C
het stukje van de markt waar jij je kraam mag zetten
Slide 31 - Quiz
Welke P heeft niets te maken met marketing?
A
Plaats
B
Product
C
Personeel
D
Professioneel
Slide 32 - Quiz
Wat is marketing?
A
Alle activiteiten die een bedrijf onderneemt om niet te voldoen aan de wensen van de klanten
B
Een marktkraam opzetten
C
Alle activiteiten die een bedrijf onderneemt om te voldoen aan de wensen van de klanten
D
Prijs op verschillende manieren gebruiken om je product te verkopen
Slide 33 - Quiz
Stelling I: In verband met Valentijnsdag is er een groot aanbod van rode rozen. Er geldt een speciale prijs van € 1,99 per stuk. Dit noem je psychologische prijsstelling. Stelling II : De warme kaasbroodjes zijn in de aanbieding bij Deen. De actie is drie halen, twee betalen. Dit is een voorbeeld van prijspolitiek.
A
Stelling I is juist,
stelling II is onjuist
B
Stelling I is onjuist,
stelling II is juist
C
Stelling I en II zijn juist
D
Stelling I en II zijn onjuist
Slide 34 - Quiz
Een voorbeeld van penetratieprijs politiek is
A
een product voor een hoge prijs op de markt brengen en later de prijs verlagen
B
een product voor een lage prijs op de markt brengen om snel een marktaandeel te veroveren
C
een product voor € 3,99 verkopen in plaats van voor € 4,-