evolutieleer

1 / 58
next
Slide 1: Slide
NatuurwetenschappenSecundair onderwijs

This lesson contains 58 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Wie is de grondlegger van de evolutietheorie?
A
Isaac Newton
B
Charles Darwin
C
Dr. Sheldon Cooper
D
Stephen Hawking

Slide 2 - Quiz

Wat beweerde Charles Darwin?
A
Dat de mens afstamt van de mensaap.
B
Dat de mens en mensapen gemeenschappelijke voorouders hebben.
C
Dat de mens ontstond door een scheppingsdaad van God.

Slide 3 - Quiz

Wat is biodiversiteit?
A
leefgebied van dieren en planten
B
alle leven op aarde
C
verscheidenheid aan levensvormen binnen een ecosysteem
D
de oceanen en zeeën

Slide 4 - Quiz

Slide 5 - Slide

Evolutie is:
A
doelgericht
B
het ontstaan van nieuwe soorten
C
een natuurlijk proces
D
aanpassing van soorten aan de omgeving

Slide 6 - Quiz

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Video

Noem een argument voor evolutie

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Trilobiet
Gidsfossiel voor het Cambrium

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

Is dit een rudimentair, analoog of homoloog orgaan? De duim van de mens en de panda
A
Rudimentair
B
Analoog
C
Homoloog
D
Geen van 3en

Slide 31 - Quiz

Welke stelling over homologe organen is juist?
A
Homologe organen hebben altijd dezelfde functie
B
De vleugel van een vlieg en de vleugel van een vleermuis zijn analoog
C
Analoge organen zien er ongeveer hetzelfde uit
D
Analoge organen zijn ontstaan bij een recente gemeenschappelijke voorouder

Slide 32 - Quiz

Homologe organen zijn?
A
ontstaan uit dezelfde grondvorm
B
Niet verwant aan elkaar.
C
door aanpassingen aan het milieu verschillende functies gekregen

Slide 33 - Quiz

Even testen..... Is dit een rudimentair, analoog of homoloog orgaan? Het staartbeen van de mens
A
Rudimentair orgaan
B
Analoog orgaan
C
Homoloog orgaan
D
Geen van 3en

Slide 34 - Quiz

Homologe organen zijn?
A
ontstaan uit dezelfde grondvorm
B
Niet verwant aan elkaar.
C
door aanpassingen aan het milieu verschillende functies gekregen

Slide 35 - Quiz

Wat zijn homologe organen?
A
Organen die dezelfde oorsprong hebben maar mogelijk een andere functie
B
Organen die dezelfde functie hebben, maar apart van elkaar zijn ontstaan
C
weet ik niet zeker
D
Organen die we door aanpassingen aan het milieu niet meer nodig hebben

Slide 36 - Quiz

Welke stelling over homologe organen is juist?
A
Homologe organen hebben altijd dezelfde functie
B
De vleugel van een vlieg en de vleugel van een vleermuis zijn analoog
C
Analoge organen zien er ongeveer hetzelfde uit
D
Analoge organen zijn ontstaan bij een recente gemeenschappelijke voorouder

Slide 37 - Quiz

Homologe organen zijn?
A
ontstaan uit dezelfde grondvorm
B
Niet verwant aan elkaar.
C
door aanpassingen aan het milieu verschillende functies gekregen

Slide 38 - Quiz

Welke stelling over homologe organen is juist?
A
Homologe organen hebben altijd dezelfde functie
B
De vleugel van een vlieg en de vleugel van een vleermuis zijn analoog
C
Analoge organen zien er ongeveer hetzelfde uit
D
Analoge organen zijn ontstaan bij een recente gemeenschappelijke voorouder

Slide 39 - Quiz

Zijn de poten van insecten en de poten van zoogdieren homologe of analoge organen?
A
homologe organen
B
analoge organen

Slide 40 - Quiz

Slide 41 - Slide

Slide 42 - Slide

Slide 43 - Slide

Slide 44 - Slide

Slide 45 - Slide

Slide 46 - Slide

Slide 47 - Slide

Slide 48 - Slide

Slide 49 - Slide

Slide 50 - Slide

Slide 51 - Slide

Slide 52 - Slide

Slide 53 - Slide

Slide 54 - Slide

Slide 55 - Slide

Slide 56 - Slide

Slide 57 - Slide

Slide 58 - Slide